ECLI:NL:RBDHA:2016:9531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
C/09/369921 / HA ZA 10-2306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bindend advies in schadestaatprocedure met betrekking tot bouwwerkzaamheden en schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2016 een vonnis gewezen in een schadestaatprocedure. De procedure betreft een geschil tussen eisers, aangeduid als [A] c.s., en gedaagden, aangeduid als De Raad c.s., over de schade die is ontstaan door bouwwerkzaamheden in de nabijheid van de woningen van [A] c.s. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen vastgesteld dat De Raad c.s. aansprakelijk is voor de schade. In deze fase van de procedure is de beoordeling van een bindend advies van een externe deskundige, ir. P.S. de Zwart, aan de orde. De rechtbank heeft het bindend advies in stand gelaten, ondanks de bezwaren van [A] c.s. over de motivering van het advies. De rechtbank oordeelt dat de bindend adviseur voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen grond is voor vernietiging van het bindend advies. De rechtbank heeft ook de kosten van de nadere rapportage van de bindend adviseur ten laste van De Raad c.s. gelegd, en heeft de overige schadeposten van [A] c.s. besproken, waaronder expertisekosten, kosten van vervangende huisvesting, verhuizing en opslag van inboedel, en kosten van tuinaanleg. De rechtbank heeft behoefte aan nadere inlichtingen van partijen over deze schadeposten en heeft een comparitie van partijen bevolen om verdere toelichting te krijgen en te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/369921 / HA ZA 10-2306
Vonnis van 24 februari 2016
in de zaak van

1.[A] ,

2.
[B] ,
3.
[C] ,
4.
[D] ,
5.
[E] ,
6.
[F] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verweerders in de voorwaardelijke incidenten,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDE RAAD BOUWONTWIKKELING B.V.,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE RAAD BOUW B.V.,
beide gevestigd te Noordwijk en kantoorhoudende te Katwijk,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
eiseressen in de voorwaardelijke incidenten,
advocaten mr. P.A. Arisz-Versteeg te Rotterdam.
Partijen worden hierna opnieuw [A] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en De Raad c.s. (in vrouwelijk enkelvoud) genoemd. Eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en verweerders in de voorwaardelijke incidenten, worden, voor zover nodig, ieder afzonderlijk met hun achternaam aangeduid. Gedaagden in conventie, tevens eiseressen in reconventie en eiseressen in de voorwaardelijke incidenten, worden, voor zover nodig, afzonderlijk De Raad Bouwontwikkeling respectievelijk De Raad Bouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 22 april 2015, met – onder meer – het verzoek aan de bindend adviseur ir. P.S. de Zwart om een rapport (in de vorm van een nader bindend advies) uit te brengen;
- het op 2 juli 2015 ter griffie ontvangen conceptrapport van de bindend adviseur, dat met een brief van 15 juli 2015 van de griffier aan de advocaten is gezonden;
- “ akte uitlating conceptrapport” (met de producties 45-48) van 2 september 2015 van [A] c.s.;
- de “akte uitlating concept deskundigenbericht”, eveneens van 2 september 2015, van De Raad c.s.;
- het aan de rechtbank toegezonden en op 7 oktober 2015 ter griffie gedeponeerde rapport van 23 september 2015 van de bindend adviseur, met daaraan gehecht de beide akten van 2 september 2015;
- de brief van 12 oktober 2016 van de griffier van de rechtbank aan de advocaten, met als bijlage het rapport van 23 september 2015 van de bindend adviseur;
- de conclusie na deskundigenbericht, van 2 december 2015, van [A] c.s.;
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht, van 13 januari 2016, van De Raad c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Het wordt heden bij vervroeging uitgesproken.

2.De nadere beoordeling

in conventie en in reconventie

Overneming van het tussenvonnis
2.1.
De rechtbank neemt hetgeen zij in het tussenvonnis van 22 april 2015 heeft overwogen en beslist, hier over. Zij volhardt daarbij, met dien verstande dat:
- onderdeel 2.16 van dat vonnis de hierna, in 2.15, te vermelden rectificatie behoeft;
- in onderdeel 2.14 (“De overige schadeposten”), evenals in onderdeel 5.28 van het daaraan voorafgegane tussenvonnis, per vergissing melding is gemaakt van de daar genoemde post
a(blijvende waardevermindering van de villa).
2.2.
De overneming van het genoemde tussenvonnis brengt mee dat de rechtbank niet zal ingaan op de stellingen die [A] c.s. na dat tussenvonnis nog heeft gewijd aan de door de bindend adviseur toegepaste aftrek wegens ‘nieuw voor oud’ en de volgens [A] c.s. aanwezige afwijkingen in het bindend advies ten opzichte van het TNO-rapport. Over deze kwesties heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 17 december 2014 immers al zonder voorbehoud een eindoordeel gegeven. Het staat haar niet vrij daarvan terug te komen, en voor zover dit al anders zou zijn, ziet zij daarvoor ook geen grond. Om dezelfde reden gaat de rechtbank niet in op de opmerkingen van [A] c.s. (in de onderdelen 27 en 28 van diens conclusie van 2 december 2015) over het grote verschil tussen enerzijds de begrotingen volgens de drie offertes die in het tussenvonnis van
17 december 2014 zijn vermeld in onderdeel 2.12 en anderzijds de begroting(en) van de bindend adviseur. In dat tussenvonnis is de rechtbank ook ten aanzien van dit aspect immers tot een bindend eindoordeel gekomen.
2.3.
Kort samengevat is de stand van deze procedure thans als volgt. Deze reeds zeer lang lopende zaak is aangevangen als een schadestaatprocedure nadat in de hoofdprocedure op grond van het in kracht van gewijsde gegane arrest van 10 maart 2009 van het gerechtshof ’s-Gravenhage definitief was komen vast te staan dat De Raad c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die zij hebben toegebracht aan de woningen van [A] c.s. als gevolg van bouwwerkzaamheden in de nabijheid van die woningen. Tijdens deze procedure hebben partijen op 31 oktober 2011 respectievelijk 17 november 2011 een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarbij zij een groot deel van hun geschilpunten hebben voorgelegd aan de externe deskundige ir. De Zwart, die daarover een bindend advies zou uitbrengen. Nadat dat bindend advies op 18 juli 2013 was uitgebracht, heeft [A] c.s., na een eiswijziging in het geding in conventie, allereerst en in de kern de vernietiging van het bindend advies gevorderd. Daarmee had deze procedure in conventie niet langer het karakter van een schadestaatprocedure. In het tussenvonnis van 17 december 2014 heeft de rechtbank, op die gewijzigde eis beslissende, het bindend advies vooralsnog in stand gelaten. Daarbij heeft zij de mogelijkheid opengelaten dat de bindend adviseur ten aanzien van een aantal geschilpunten een (nadere) toelichting verschaft. In het tussenvonnis van
22 april 2015 heeft de rechtbank de bindend adviseur, in deze hoedanigheid, om een zodanige (nadere) toelichting op de voet van de genoemde vaststellingsovereenkomst verzocht.
2.4.
Dit verzoek aan de bindend adviseur omvatte drie aspecten, te weten:
a.
ade aftrek die hij, in vergelijking met de offertes van [X] , heeft toegepast in zijn bindend advies ten aanzien van de in het tussenvonnis van 22 april 2015 opgesomde posten 2-6, 8, 14, 15, 17, 21 en 23, zoals vermeld in de akte van 28 januari 2015 van [A] c.s.;
b.de inmeting van de vloeren op de begane grond (zie onderdeel 2.12 van het vonnis van 22 april 2015);
c.de toepassing van de NPR 3670 (zie onderdeel 2.13 van het vonnis van 22 april 2015).
Het nadere bindend advies
2.5.
De bindend adviseur heeft hierover – samengevat – als volgt gerapporteerd. Zijn bindend advies van 18 juli 2013 wordt hierbij aangeduid als “het eerste bindend advies”.
- Ten aanzien van de in 2.5 onder
abedoelde aftrek
huisnummers 6, 7 en 7a
Post 2 (verbruik bouwstroom/water)
Doordat de bindend adviseur de herstelkosten aanzienlijk lager heeft begroot dan [X] in haar begroting, is de omvang van de werkzaamheden geringer en kan de post voor bouwstroom en water ook lager worden vastgesteld; in dit geval op € 6.000, zoals in het eerste bindend advies was vermeld.
Post 3 (ontgraven van grond, afvoeren, egaliseren)
De nadere begroting van het bedrag voor het afvoeren van uiteindelijk 195 m² (naar wordt aangenomen: niet vervuilde) grond komt uit op € 22.602, en dus op een bedrag dat € 6.940 hoger ligt dan in het eerste bindend advies het geval was.
Post 4 (injecteren grond enz.)
Het injecteren is een mogelijkheid om kelders te realiseren. De hoeveelheid te injecteren m³ waarvan [X] is uitgegaan, is niet bovenmatig. Wel is, mede blijkens een controle in de markt, de door [X] aangenomen prijs (van € 300 per m³) te hoog. Een nadere calculatie heeft geleid tot het in het eerste bindend advies genoemde bedrag van € 28.500.
Post 5 (wapeningsstaal alle vloeren enz.)
Nodig is wapeningsstaal dat voor 100% uit losse staven bestaat. Bij een gemiddelde prijs van € 1,40 per kg, waarbij wordt uitgegaan van staven met verschillende diameters, komt deze post uit op € 19.600, dat wil zeggen € 2.350 méér dan in het eerste bindend advies was begroot.
Post 6 (kelder buitengrens tot en met ontkisten/opruimen/afvoeren)
De rechtbank heeft geconstateerd dat de bindend adviseur deze post niet heeft vermeld in zijn nadere bindend advies.
huisnummer 6
Post 8 (sloopwerk: V en A plafonds t/m boeidelen en goten)
Het sloopwerk aan de plafonds kan door twee man in twee dagen worden uitgevoerd. Op basis van een uurloon van € 40 leidt dit tot een post van € 1.280, dat wil zeggen € 70
minderdan het hiervoor berekende bedrag in het eerste bindend advies.
Het sloopwerk aan de steenachtige vloer (43 m²) kan door drie man in één dag (te vermeerderen met een halve mandag voor het afvoeren van materialen) worden uitgevoerd. In totaal is dus 28 uur nodig. Dit leidt tot de eerder al opgenomen post van € 1.120.
Het sloopwerk voor het stucwerk aan de binnenwanden omvat niet alle stucwerk, maar ten hoogste 50% daarvan. Met inachtneming van een reductie van 40% wegens ‘nieuw voor oud’ komt deze post uit op € 2.120, en dus op het bedrag dat in het eerste bindend advies was vermeld.
Post 14 (dakbedekkingen t/m goten incl. geprofileerde beschietingen
De vermindering die eerder is toegepast ten opzichte van de begroting van [X] is het gevolg van de reductie volgens het principe ‘nieuw voor oud’.
Post 15 (vermindering materiaal vloertegels)
Ook deze vermindering vloeit voort uit de toepassing van het principe ‘nieuw voor oud’.
huisnummer 7
Post 17 (sloopwerk V en A-plafonds tot en met V en A-wandjes op dragende BG-vloer)
De begroting van [X] komt te hoog uit doordat zij ten onrechte is uitgegaan van een post materiaal. De werkzaamheden van de onderaannemer kunnen door twee man in 1,5 dag worden uitgevoerd, hetgeen met toepassing van het eerder vermelde uurtarief leidt tot een bedrag van € 960, dat vrijwel gelijk is aan het in het eerste bindend advies begrote bedrag.
Post 21 (dakbedekking, platte daken, dakgoten en HWA)
Het sloopwerk aan de steenachtige vloer van 29,5 m² kan door drie man in één dag worden uitgevoerd. Dit leidt tot een post van € 960, en dus tot € 190 méér dan in het eerdere advies was begroot.
Het sloopwerk voor het stucwerk van de binnenwanden omvat niet alle stucwerk, maar ten hoogste 50% daarvan. Met inachtneming van een reductie “nieuw voor oud” van 40% komt deze post uit op € 1.544, zijnde het bedrag dat in het eerste bindend advies was vermeld.
Post 23 (stukadoorswerk)
Het door [X] begrote herstel, met het extra vastzetten van het bestaande plafond op de begane grond over het volledige oppervlak, is bovenmatig. De desbetreffende werkzaamheden zijn daarom onnodig. Alleen het herstel van de scheuren, in het eerste bindend advies begroot op € 4.000, is nodig. Er is geen reden voor aanpassing van dit bedrag.
- Ten aanzien van de in 2.5 onder
bbedoelde inmeting
[X] heeft per woning een post opgenomen voor het leveren en aanbrengen van een PS-isolatievloer ter vervanging van de houten vloer. De kosten van een houten vloer liggen in dezelfde orde van grootte als die van een betonnen vloer. Een correctie was dus niet nodig. Als gevolg van vervanging van de vloeren was het inmeten van de vloeren niet nodig. Voor de toegepaste vlakheidseis is een juiste classificatie aangehouden. TNO heeft in haar rapportage daarvoor geen afwijkende richtlijn gegeven.
- Ten aanzien van de in 2.5 onder
cbedoelde toepassing van de NPR 3670
Artikel 8.3 van de NPR 3670 betreft de hier niet toepasselijke breedte-hoogtemaatvoering. Artikel 8.4 heeft betrekking op afwijkingen uit het verticale vlak van een kozijn met een afwijking van 5 mm/m. In het eerdere bindend advies is een juiste toepassing gegeven aan dit laatst vermelde artikel. Overigens zijn alle partijen aanwezig geweest bij de inmeting van de kozijnen en hebben zij direct invloed gehad op de wijze van inmeten.
2.6.
[A] c.s. heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht (bedoeld is kennelijk: conclusie na het bericht van de bindend adviseur), samengevat, het volgende aangevoerd.
De bindend adviseur heeft ten aanzien van een veelvoud van posten die hij van een nadere motivering moest voorzien, geen nadere motivering gegeven. Ook heeft hij ten aanzien van een veelvoud van (andere) posten een veel te summiere of nietszeggende motivering gegeven. De bezwaren tegen het nadere bindend advies zijn de volgende.
Post 2
De door de deskundige toegepaste verlaging ten opzichte van de begroting van [X]
vindt haar grond voornamelijk in lagere kosten, niet in minder werk. De motivering blijft
dus wezenlijk beneden de maat.
Post 3
De bindend adviseur heeft geen nadere onderbouwing gegeven voor (i) de verlaging met de
kosten voor het ontgraven en (ii) het geheel doorhalen van de kosten voor het afvoeren van
de grond. Ook hier voldoet de nadere motivering dus niet. In totaal gaat het hierbij om een
bedrag van € 24.835.
Post 4
[X] was uitgegaan van een door haar opgevraagde offerte, en dus van een
marktconforme prijs. Gelet daarop voldoet de niet nader toegelichte bevinding van de
bindend adviseur niet.
Post 8
In het nadere bindend advies ontbreekt een onderbouwing. Daarvoor was temeer reden na de
gemotiveerde bezwaren van [A] c.s. in diens akte van 2 september 2015. De bindend
adviseur heeft voorts ten onrechte geen rekening gehouden met de melding van een
“veelvoud aan scheuring” door TNO in haar rapportage. De motivering van de bindend
adviseur voldoet al evenmin ten aanzien van de wand in de voorkamer van de woning op
nummer 6. Zoals op een aan de bindend adviseur overgelegde foto blijkt, staat deze wand
minimaal 3,5 cm uit het lood. Dit was vóór de bouwwerkzaamheden nog niet het geval.
Post 17
Ten onrechte is de bindend adviseur niet ingegaan op de uitgebreide en gedocumenteerde
uitzeenzettingen van [A] c.s. in diens akte van 2 september 2015. De nadere
motivering van de bindend adviseur voldoet niet.
Post 23
De vaststellingsovereenkomst van partijen biedt de bindend adviseur geen basis voor een
heroverweging van het causale verband tussen de onrechtmatige daad van De Raad en de
schade van [A] c.s. Niettemin is de bindend adviseur wel tot een dergelijke
heroverweging overgegaan. Dit doet vermoeden dat hij de gehele offerte van [X]
op deze manier heeft beoordeeld. Dusdoende heeft hij zich niet aan zijn opdracht gehouden.
Het bindend advies zal daarom vernietigd moeten worden.
Inmeting beganegrondvloeren
In zijn nadere bindend advies is de bindend adviseur ten onrechte niet ingegaan op de bezwaren van [A] c.s., die inhielden dat hij, de bindend adviseur, (i) zich niet aan de (dwingend) voorgeschreven herstelmethode van TNO heeft gehouden, en (ii) bij de inmeting een verkeerde norm heeft toegepast. Ook in dit opzicht voldoet zijn nadere bindend advies niet.
Toetsing NPR 3670
Ook hier voldoet het nadere bindend advies niet. De bindend adviseur heeft niet gereageerd op de gedocumenteerde bezwaren van [A] c.s. in diens akte van 2 september 2015. Hij heeft ook ten onrechte geen diagonaalmetingen uitgevoerd. Hij moest inmeten volgens het TNO-rapport, maar heeft dit niet gedaan.
Samengevat handhaaft [A] c.s. zijn conclusie, die strekt tot vernietiging van het bindend advies.
2.7.
De Raad c.s. heeft, voor zover thans van belang en samengevat, in haar antwoordconclusie na deskundigenbericht (ook hier is kennelijk bedoeld: het bericht van de bindend adviseur) nog het volgende betoogd. De bindend adviseur heeft ten aanzien van de kwesties waarover hij nader diende te rapporteren, een nadere uitleg gegeven die voldoende is om tot het oordeel te leiden dat het bindend advies aan de (minimale) motiveringseisen voldoet. Op diverse punten komt de raming van de bindend adviseur overigens (veel) hoger uit dan – gegeven ook de eigen praktijkervaring van De Raad c.s. – gerechtvaardigd is. Dit betreft bijvoorbeeld ook het uurloon. De bindend adviseur rekent met een uurloon van
€ 40, terwijl slopers in de praktijk een uurloon van € 25 in rekening brengen. Ten aanzien van enkele posten baseert [A] c.s. zich op een verkeerde lezing van het TNO-rapport, de offerte van [X] en/of de rapporten van de bindend adviseur. Ten onrechte neemt [A] c.s. voorts aan dat het (eenzijdig door of namens hem opgestelde) renovatiebestek als uitgangspunt heeft te dienen voor de schadebegroting van de bindend adviseur. Inmeting van de vloeren op de begane grond was niet nodig, nu er is ingemeten met het oog op de posten “waterpas maken verdiepingsvloeren conform deel calculatie”. Los daarvan is het (inmeten ten behoeve van) het waterpas maken van een (beganegrond)vloer die – anders dan in de situatie die in het TNO-rapport is beschreven – zal worden verwijderd, uiteraard zinloos.
2.8.
De Raad c.s. wijst er voorts op dat is gebleken dat [A] c.s. in de praktijk op een andere manier herstelt dan volgens de offerte van [X] . Inmiddels zijn twee van de drie woningen hersteld op een geheel andere manier dan in die offerte is omschreven. Zo heeft [A] c.s. op de desbetreffende plaatsen gekozen voor het plaatsen van nieuwe kozijnen en dus niet voor de (veel arbeidsintensievere) methode van herstel van de oude kozijnen. Volgens De Raad c.s. heeft [A] c.s. ook nog steeds niet voldaan aan de verplichting (op grond van de vaststellingsovereenkomst en zijn toezegging zoals vermeld in punt 11 van de verklaring van [C] volgens het proces-verbaal van de comparitie op
4 november 2014) om facturen van het intussen uitgevoerde herstel aan De Raad c.s. te doen toekomen. In het verlengde daarvan geeft De Raad c.s. de rechtbank in overweging om “in het kader van goede rechtsvinding en conform de bedoeling van de Vaststellingsovereen-komst, de vordering van [ [A] c.s.] om het Bindend Advies te vernietigen toe te wijzen, [ [A] c.s.] te veroordelen tot overlegging van de facturen van [X] en de schade (al dan niet met behulp van een deskundige) vast te stellen aan de hand van deze facturen.”
2.9.
De rechtbank kan deze laatste suggestie van De Raad c.s. niet plaatsen. Nadat
ir. De Zwart het eerste bindend advies had uitgebracht, heeft [A] c.s. zijn eis (in conventie) gewijzigd in deze zin dat hij in de kern vernietiging van het bindend advies vorderde. De Raad c.s. heeft daarop in conventie bij wijze van verweer betoogd dat het bindend advies weliswaar veel hoger uitkomt dan haar eigen begroting, maar dat zij zich bij het bindend advies neerlegt. Dit standpunt is verwoord zowel in haar antwoordakte tevens houdende akte uitlating wijziging eis, van 11 december 2013, p. 8, als in haar akte uitlating aanvulling eiswijziging enz. van 4 november 2014, p. 11, en in de namens haar afgelegde verklaring van mr. Arisz tijdens de comparitie van 4 november 2014, zoals opgenomen in punt 2 van de desbetreffende samenvatting in het proces-verbaal van die zitting. De Raad c.s. heeft de vordering van [A] c.s. ook steeds bestreden op de primaire grond dat beide partijen, en dus ook [A] c.s., zijn gebonden aan het bindend advies. Evenzo gaat de reconventionele vordering van De Raad c.s. uit van de bindende kracht van het bindend advies van 18 juli 2013. Het petitum van haar antwoordconclusie van 13 januari 2016 strekt, kennelijk zowel in conventie als in reconventie, “tot persistit”. De rechtbank begrijpt deze tekst aldus dat De Raad c.s., in de lijn van haar eerdere conclusies, de instandhouding van het bindend advies bepleit. Gelet op dit alles, in samenhang bezien, leest de rechtbank de in 2.8, slot, aangehaalde suggestie van De Raad c.s. niet in deze zin dat De Raad c.s. (i) zich in zoverre (alsnog) neerlegt bij de het eerste onderdeel van de vordering van [A] c.s., dan wel (ii) in reconventie, bij wege van vermeerdering of wijziging van eis, ook harerzijds de vernietiging van het bindend advies vordert.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat de bindend adviseur met zijn nadere toelichting in toereikende mate heeft voldaan aan zijn motiveringsverplichting. De motivering had uitgebreider kunnen zijn, maar valt alles bijeengenomen zonder twijfel binnen het in onderdeel 5.6 van het tussenvonnis van 17 december 2014 uitgezette kader. Het gaat steeds in belangrijke mate om bouwkundig-technische kwesties, waarin bovendien door de aard van het onderwerp oordelen moeten worden gegeven die op intuïtief inzicht (zullen moeten, en op zijn minst genomen: zullen
kunnen) berusten. Dit geldt voor alle onderdelen waarop de rechtbank behoefte had aan een nadere motivering. Dit betekent dat de rechtbank met dit generieke oordeel kan volstaan. Zij tekent hierbij nog aan dat geen van partijen aandacht heeft besteed aan het gegeven dat de bindend adviseur geen nadere motivering heeft verschaft ten aanzien van zijn schatting inzake post 6 van de in 2.5 onder
abedoelde aftrek voor de woningen op de nummers 6, 7 en 7a. Reeds hierom verbindt de rechtbank geen gevolgen aan het ontbreken van een nadere toelichting van de bindend adviseur op dit ene punt.
2.11.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat er geen grond is voor vernietiging van het bindend advies wegens een (ernstig) motiveringsgebrek. Hierbij verdient wel opmerking dat het totale bedrag waartoe de bindend adviseur is gekomen, uiteindelijk
€ 9.920 hoger uitvalt dan het eindbedrag volgens het bindend advies dat op 18 juli 2013 aan partijen is gepresenteerd en in onderdeel 2.24, slot, van het tussenvonnis van 17 december 2014 is vermeld. Aan dit hogere bedrag zijn partijen dus gebonden.
2.12.
Uit het voorgaande volgt dat de onderdelen
a-c, alsmede het eerste deel (na het eerste liggende streepje) van onderdeel
d, van de vordering van [A] c.s. dienen te worden afgewezen.
Kosten van de nadere rapportage van de bindend adviseur
2.13.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat het voorschot voor de bindend adviseur ten behoeve van diens nadere rapportage dient te worden voldaan door De Raad c.s. Dit betekent dat de rechtbank thans een definitief antwoord moet geven op de vraag ten laste van welke partij de kosten van deze nadere advisering dienen te komen. De rechtbank ziet geen grond om op dit punt af te wijken van haar voorlopige oordeel. In de vaststellingsovereenkomst is zonder voorbehoud bepaald dat de kosten van de bindende advisering voor rekening van De Raad c.s. komen. Deze regel geldt ook voor het geval dat zich hier heeft voorgedaan, namelijk dat het eerste bindend advies op enkele onderdelen een nadere toelichting behoeft. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die tot een andere kostentoerekening moeten leiden. Het inmiddels bekende gegeven dat [A] c.s. geen gelijk hebben in hun kritiek op de nadere motivering levert niet een dergelijke omstandigheid op. Dit kan zijn weerslag hebben op de beslissing over de proceskosten, maar doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat [A] c.s. op zichzelf terecht hebben geklaagd over een deels onvolkomen motivering van het eerste bindend advies.
2.14.
De nadere kosten van de bindend adviseur hebben volgens diens (aan partijen bekende) factuur € 5.638,60 (inclusief btw) bedragen. Dit bedrag dient dus ten laste van De Raad c.s. te blijven.
De overige schadeposten
2.15.
[A] c.s. vordert wegens de thans te bespreken “overige schadeposten” een bedrag van € 162.935,92. In de tot dusver gewezen tussenvonnissen heeft de rechtbank nog geen inhoudelijke overwegingen gewijd aan deze vorderingen, die betrekking hebben op schadeposten buiten het bindend advies. Het gaat hier om de volgende posten:
a.expertisekosten € 34.930,18
bkosten van vervangende huisvesting € 107.917,94
ckosten van verhuizing en opslag van de inboedel € 24,450,00
d.kosten van tuinaanleg
€ 45.637,80
totaal € 162.935,92.
In het tussenvonnis van 22 april 2015 heeft de rechtbank, in 2.16, per vergissing vermeld dat partijen na het daaraan voorafgegane tussenvonnis eensluidend te kennen hadden gegeven zich over deze posten te willen uitspreken
nakennisneming van de nadere rapportage van de bindend adviseur. Deze waarneming klopte ten opzichte van [A] c.s., maar berustte ten aanzien van De Raad c.s. op verkeerde lezing van haar (op 28 januari 2015 genomen) akte uitlating na tussenvonnis. Hoe dit ook zij, de rechtbank zal nu op deze posten ingaan.
Expertisekosten
2.16.
[A] c.s. vordert in dit opzicht een bedrag van € 34.930,18, dat hij als volgt specificeert:
a.Duyts Bouwconstructies BV € 7.116,20
bGeo-Supporting BV € 4.685,63
c.Rijnja Repro € 91,14
d[Y] € 1.071,00
e.[X] € 3.979,36
fWBM ` € 4.462,50
g[B] € 624,75
h[Z]
€ 12.899,60
Totaal € 34.930,18.
2.17.
Ten aanzien van de expertisekosten heeft de rechtbank in haar in de hoofdprocedure gewezen eindvonnis van 27 juni 2007 in algemene zin geoordeeld dat De Raad c.s. de – haar toerekenbare – schade (ook) wegens expertisekosten dient te vergoeden. Dit oordeel is in het daarop gevolgde hoger beroep in stand gebleven, zodat dit uitgangspunt thans voor de rechtbank een gegeven is. Hiermee is uiteraard geen oordeel gegeven over de (toen ook nog niet bekende
) hoogtevan deze kosten.
2.18.
De posten
aen
bbetreffen volgens [A] c.s. advieskosten c.a. respectievelijk kosten van geotechnisch onderzoek en funderingsadvies. [A] c.s. heeft de desbetreffende facturen van Duyts en Geo-Supporting in het geding gebracht bij de dagvaarding. Aan het verzoek van De Raad c.s. om de verdere (onderliggende) stukken van deze adviseurs heeft [A] c.s. gevolg gegeven bij zijn akte houdende wijziging van eis tevens akte overlegging producties, van 26 januari 2011. De Raad c.s. heeft daarop niet meer gereageerd, maar dat was, gelet op de hoofdpunten van het debat daarna, ook niet nodig. Bij deze stand van zaken krijgt De Raad c.s. de gelegenheid alsnog een inhoudelijke reactie te geven op deze posten.
2.19.
Tegen post
cheeft De Raad c.s. zich niet verzet. Deze post is toewijsbaar.
2.20.
Post
dbetreft facturen van een hoveniersbedrijf voor het uitbrengen van offertes voor het herstel van de tuinen. De posten
e, fen
hhebben betrekking op de offertes van de drie aannemers die – zoals vermeld in onderdeel 2.12 van het tussenvonnis van 17 december 2014 – na het arrest van het gerechtshof een dergelijke offerte zouden uitbrengen. Volgens De Raad c.s. is het ongebruikelijk dat een aannemer (of tuinbedrijf) offertekosten in rekening brengt en voldoen deze posten mede daardoor niet aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Volgens haar had [A] c.s. niet moeten goedvinden dat de desbetreffende kosten aan hem, [A] c.s., in rekening werden gebracht. Daar komt bij dat de calculatiekosten van [X] al in de begroting van deze aannemer zijn verdisconteerd. De Raad c.s. vermoedt dat dit ook bij de (haar niet bekende) begroting van WBM het geval zal zijn.
2.21.
De Raad c.s. heeft op zichzelf niet betwist dat [Y] en de drie aannemers de hier bedoelde kosten in rekening hebben gebracht en dat [A] c.s. de gefactureerde bedragen heeft betaald. Dit een en ander staat dus tussen partijen vast. De rechtbank ziet op zichzelf geen reden voor de conclusie dat de hoogte van de facturen niet redelijk was in verhouding tot de daarvoor verrichte (offerte)werkzaamheden; met deze werkzaamheden zullen stellig veel uren zijn gemoeid. Voorts blijkt uit het arrest van 10 maart 2009 van het gerechtshof dat partijen destijds overeenstemming hadden bereikt over de inschakeling van drie aannemers aan wie de hier bedoelde offertes zouden worden gevraagd. Dit is ook vermeld in onderdeel 2.12 van het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 17 december 2014. De rechtbank heeft niettemin behoefte aan nadere inlichtingen van [A] c.s. Gegeven de stelling van De Raad c.s. dat het in rekening brengen van dergelijke offertekosten ongebruikelijk is, rijst de vraag waarom [A] c.s. heeft ingestemd met betaling voor het uitbrengen van offertes.
2.22.
Tegen post
gheeft De Raad c.s. zich niet verzet. Deze post is toewijsbaar.
Kosten van vervangende huisvesting
2.23.
[A] c.s. vordert in dit opzicht een bedrag van € 107.917,94, dat hij als volgt specificeert:
- huisnummer 6 € 24.000,00
- huisnummer 7 € 21.600,00
- huisnummer 7A € 19.200,00
- aanvullende kosten
€ 43.117,94
Totaal € 107.917,94.
2.24.
[A] c.s. heeft deze posten als volgt toegelicht. Uitgaande van een gemiddelde bouwtijd van 40 weken voor het herstel van de woningen, dienen de bewoners voor een periode van in totaal twaalf maanden te beschikken over vervangende huisvesting. Voor de berekening van de schade die zij op dit punt lijden dient aansluiting te worden gezocht bij de huurwaarde van hun woningen. Deze is voor de woning op nummer 6 te stellen op € 2.000 per maand, voor de woning op nummer 7 op € 1.850 per maand en voor de woning op nummer 7A op € 1.600 per maand. De post ten bedrage van € 43.117,94 betreft het saldo van uitgaven en inkomsten die samenhingen met de verhuizing van [A] en [B] naar een andere woning. Deze verhuizing was nodig door vocht- en wateroverlast en problemen met koolmonoxide in de woning op nummer 6. De kosten van de vervangende woning over de periode van 1 december 2008 tot eind december 2010 hebben € 74.467,94 bedragen (met onder meer extra hypotheeklasten ten bedrage van ongeveer € 2.300 per maand). Daartegenover staan inkomsten uit de verhuur van de woning op nummer 6 aan een derde gedurende de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 oktober 2010, met een beloop van in totaal € 31.350.
2.25.
De Raad c.s. heeft deze schadeposten betwist. Nu in haar visie paalfundering niet nodig was en is, bestrijdt zij de noodzaak van verhuizing, die overigens niet 40 maar 24 weken zou behoeven te duren. De Raad c.s. is niet inhoudelijk ingegaan op de post van
€ 43.117,94 van de zijde van [A] en [B] .
2.26.
De rechtbank heeft behoefte aan nadere inlichtingen van partijen over deze posten, mede op basis van de actuele situatie.
Kosten van verhuizing en opslag van de inboedel
2.27.
[A] c.s. vordert in dit opzicht een bedrag van € 24.450, dat hij als volgt specificeert:
- huisnummer 6 verhuizing € 4.250,00
- huisnummer 6 opslag 12 mnd. € 3.900,00
- huisnummer 7 verhuizing € 4.250,00
- huisnummer 7 opslag 12 mnd. € 3.900,00
- huisnummer 7A verhuizing € 4.250,00
- huisnummer 7A opslag 12 mnd.
€ 3.900,00
Totaal € 24.450,00.
2.28.
De Raad c.s. heeft ook deze posten betwist. Volgens haar heeft [A] c.s. de noodzaak van verhuizing en opslag niet aangetoond. Opslag is niet nodig als de inboedel naar de vervangende woning wordt meegenomen. Bovendien is zij, De Raad c.s., bereid te zorgen voor opslag als deze nodig mocht zijn.
2.29.
Ook met betrekking tot deze posten heeft de rechtbank behoefte aan nadere inlichtingen van partijen, mede op basis van de actuele situatie.
Kosten van tuinaanleg
2.30.
Met verwijzing naar offertes van het al genoemde bedrijf van [Y] vordert [A] c.s. in dit opzicht een bedrag van € 45.637,80, dat hij als volgt specificeert:
- huisnummer 6 € 20.412,60
- huisnummer 7 € 10.062,60
- huisnummer 7A
€ 15.162,60
Totaal € 45.637,80.
2.31.
De Raad c.s. stelt dat het blijkens de bedoelde offertes grotendeels om werkzaamheden gaat die niet in causaal verband staan met de schade als gevolg van werkzaamheden van haar, De Raad c.s. De offertes maken melding van zaken als een blokhut, nieuwe hekwerken en nieuwe bestratingen en beplantingen. Dergelijke kosten kunnen, zo stelt zij, niet voor haar rekening komen.
2.32.
Ook hierover wil de rechtbank met partijen spreken. En ook daarbij zal de huidige situatie mede aan de orde komen.
Terugbetaling voorschot minus door De Raad c.s. te betalen schadevergoeding
2.33.
De vordering tot terugbetaling van te veel betaalde bedragen is, gegeven het oordeel van de rechtbank over de bindende kracht van het bindend advies van ir. De Zwart, in elk geval voor een substantieel gedeelte toewijsbaar. De precieze hoogte hangt af van de eindbeslissing van de rechtbank over de zojuist besproken “overige schadeposten”. In afwachting van die beslissing kan de rechtbank nog geen concreet terug te betalen bedrag vaststellen.
Nakoming vaststellingsovereenkomst
2.34.
De rechtbank wenst met partijen te spreken over de vordering van De Raad c.s. die strekt tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst in deze zin dat – kort gezegd – de herstelwerkzaamheden aan de villa binnen negen maanden na dit vonnis dienen te zijn uitgevoerd en de aanleg van de paalfundering binnen drie maanden dient te zijn uitgevoerd. Ook hierbij komt de actuele situatie aan bod.
2.35.
Ook kan worden gesproken over het onderdeel van de vordering van De Raad c.s. dat betrekking heeft op het ten laste van haar gelegde beslag.
De voorlopige slotsom
2.36.
Het bindend advies blijft in stand. Beide partijen zijn daaraan gebonden. Dit betekent dat de kosten van herstel van de schade die door de werkzaamheden van De Raad c.s. is veroorzaakt, wordt begroot op het totaal van de bedragen van € 925.750 (exclusief btw), € 5.638,60 (inclusief btw), € 2.000 (stelpost) en € 16.339. Een punt van geschil betreft nog de vraag of de omzetbelasting een schadepost is. De rechtbank zal ook hierover nader met partijen spreken.
2.37.
Op diverse punten die betrekking hebben op de “overige schadeposten” van [A] c.s. heeft de rechtbank behoefte aan nadere inlichtingen van partijen. Zij verwijst hiervoor naar hetgeen zij in 2.18, 2.21, 2.26, 2.29, 2.32, 2.34 en 2.35 heeft overwogen. De rechtbank zal daarvoor opnieuw een comparitie van partijen bevelen. Elk van partijen krijgt de gelegenheid om uiterlijk veertien dagen voor de comparitiedatum eventuele nadere stukken over te leggen met betrekking tot de posten die hierbij aan de orde zijn. Daarbij dient [A] c.s. in elk geval in te gaan op hetgeen in de onderdelen 2.21, 2.29 en 2.32 is vermeld, en dient De Raad c.s. aandacht te geven aan het in 2.18 en 2.25 vermelde.
2.38.
De zitting kan mede dienen om te onderzoeken of in dit stadium een minnelijke regeling mogelijk is.
2.39.
Als een van partijen volstrekt verhinderd is de comparitie op het hierna te vermelden tijdstip bij te wonen en daarin ook niet op andere wijze kan worden voorzien, dient de partij bij wie deze omstandigheid zich voordoet, hiervan uiterlijk op 1 april 2016 melding te maken aan de rechtbank en aan de wederpartij, met gelijktijdige opgave van de verhinderdata aan beide zijden in de periode van 15 april tot eind mei 2016.

3.De beoordeling in de incidenten

3.1.
Het komt de rechtbank voor dat de voorwaarde waaronder de incidentele vorderingen zijn ingesteld – te weten: dat het bindend advies niet in stand blijft – niet is vervuld. Dan zou een inhoudelijke beoordeling van die vorderingen achterwege kunnen blijven.
3.2.
Tijdens de komende comparitie kan ook besproken worden of deze uitleg van de vorderingen van De Raad c.s. juist is.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
4.1.
beveelt een persoonlijke verschijning van partijen (De Raad c.s. deugdelijk vertegenwoordigd) en hun advocaten ten overstaan van mr. H.F.M. Hofhuis, die hiertoe zitting zal houden op
dinsdag 12 april 2016 om 14.00 uurin het gebouw van de rechtbank, Prins Clauslaan 60 te Den Haag;
4.2.
bepaalt dat deze zitting is bedoeld voor het verkrijgen van nadere inlichtingen van partijen over de in 2.36, 2.37 en 3.2 bedoelde thema’s en voor het beproeven van een minnelijke regeling;
4.3.
stelt partijen in de gelegenheid om eventuele nadere stukken uiterlijk veertien dagen voor de zitting aan de wederpartij en aan de rechtbank toe te sturen;
4.4.
bepaalt dat partijen in geval van een verhindering op het in 4.1 vermelde tijdstip dienen te handelen zoals in 2.39 is vermeld;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de voorwaardelijke incidenten
4.6.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 1099