Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A] ,
[B] ,
[C] ,
[D] ,
[E] ,
[F] ,
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDE RAAD BOUWONTWIKKELING B.V.,
1.De procedure
2.De nadere beoordeling
in conventie en in reconventie
a(blijvende waardevermindering van de villa).
ade aftrek die hij, in vergelijking met de offertes van [X] , heeft toegepast in zijn bindend advies ten aanzien van de in het tussenvonnis van 22 april 2015 opgesomde posten 2-6, 8, 14, 15, 17, 21 en 23, zoals vermeld in de akte van 28 januari 2015 van [A] c.s.;
abedoelde aftrek
minderdan het hiervoor berekende bedrag in het eerste bindend advies.
bbedoelde inmeting
cbedoelde toepassing van de NPR 3670
kunnen) berusten. Dit geldt voor alle onderdelen waarop de rechtbank behoefte had aan een nadere motivering. Dit betekent dat de rechtbank met dit generieke oordeel kan volstaan. Zij tekent hierbij nog aan dat geen van partijen aandacht heeft besteed aan het gegeven dat de bindend adviseur geen nadere motivering heeft verschaft ten aanzien van zijn schatting inzake post 6 van de in 2.5 onder
abedoelde aftrek voor de woningen op de nummers 6, 7 en 7a. Reeds hierom verbindt de rechtbank geen gevolgen aan het ontbreken van een nadere toelichting van de bindend adviseur op dit ene punt.
a-c, alsmede het eerste deel (na het eerste liggende streepje) van onderdeel
d, van de vordering van [A] c.s. dienen te worden afgewezen.
€ 45.637,80
nakennisneming van de nadere rapportage van de bindend adviseur. Deze waarneming klopte ten opzichte van [A] c.s., maar berustte ten aanzien van De Raad c.s. op verkeerde lezing van haar (op 28 januari 2015 genomen) akte uitlating na tussenvonnis. Hoe dit ook zij, de rechtbank zal nu op deze posten ingaan.
€ 12.899,60
) hoogtevan deze kosten.
aen
bbetreffen volgens [A] c.s. advieskosten c.a. respectievelijk kosten van geotechnisch onderzoek en funderingsadvies. [A] c.s. heeft de desbetreffende facturen van Duyts en Geo-Supporting in het geding gebracht bij de dagvaarding. Aan het verzoek van De Raad c.s. om de verdere (onderliggende) stukken van deze adviseurs heeft [A] c.s. gevolg gegeven bij zijn akte houdende wijziging van eis tevens akte overlegging producties, van 26 januari 2011. De Raad c.s. heeft daarop niet meer gereageerd, maar dat was, gelet op de hoofdpunten van het debat daarna, ook niet nodig. Bij deze stand van zaken krijgt De Raad c.s. de gelegenheid alsnog een inhoudelijke reactie te geven op deze posten.
cheeft De Raad c.s. zich niet verzet. Deze post is toewijsbaar.
dbetreft facturen van een hoveniersbedrijf voor het uitbrengen van offertes voor het herstel van de tuinen. De posten
e, fen
hhebben betrekking op de offertes van de drie aannemers die – zoals vermeld in onderdeel 2.12 van het tussenvonnis van 17 december 2014 – na het arrest van het gerechtshof een dergelijke offerte zouden uitbrengen. Volgens De Raad c.s. is het ongebruikelijk dat een aannemer (of tuinbedrijf) offertekosten in rekening brengt en voldoen deze posten mede daardoor niet aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Volgens haar had [A] c.s. niet moeten goedvinden dat de desbetreffende kosten aan hem, [A] c.s., in rekening werden gebracht. Daar komt bij dat de calculatiekosten van [X] al in de begroting van deze aannemer zijn verdisconteerd. De Raad c.s. vermoedt dat dit ook bij de (haar niet bekende) begroting van WBM het geval zal zijn.
gheeft De Raad c.s. zich niet verzet. Deze post is toewijsbaar.
€ 43.117,94
€ 3.900,00
€ 15.162,60
3.De beoordeling in de incidenten
4.De beslissing
dinsdag 12 april 2016 om 14.00 uurin het gebouw van de rechtbank, Prins Clauslaan 60 te Den Haag;