ECLI:NL:RBDHA:2016:9519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
09/857234-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld en bezit van hasjiesj door minderjarige verdachte

Op 11 augustus 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die zich samen met een mededader schuldig heeft gemaakt aan een straatroof. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer naar een park in de Stevenshof in Leiden gelokt, waar zij grof geweld hebben gebruikt om de spullen van het slachtoffer af te nemen. Dit geweld was zo ernstig dat het slachtoffer, die smeekte om op te houden, angstig en onveilig is geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er filmopnamen van het geweld zijn gemaakt en via sociale media zijn gedeeld, wat de ernst van de zaak vergroot. Naast de materiële schade heeft het slachtoffer ook langdurige psychische schade opgelopen door de gebeurtenissen.

De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het bezit van 68 gram hasjiesj, wat als verwerpelijk wordt beschouwd vanwege de overlast en onveiligheidsgevoelens die het gebruik van verdovende middelen in de samenleving met zich meebrengt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastelegging, omdat de bewijsvoering daarvoor onvoldoende was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De opgelegde straf bestaat uit jeugddetentie voor de duur van 160 dagen, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs en het zich houden aan een locatiegebod. De rechtbank heeft ook bepaald dat de hasjiesj onttrokken wordt aan het verkeer, aangezien het bezit daarvan in strijd is met de wet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/857234-16
Datum uitspraak: 11 augustus 2016

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
thans preventief gedetineerd in het [instelling] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 30 juni 2016 en
28 juli 2016.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal, advocaat te Leiden, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. L.A. Pronk heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, inclusief de meldplicht, het volgen van MDFT en een individuele behandeling bij het Palmhuis, het volgen van onderwijs, het zich houden aan een locatiegebod en zich ten behoeve van de controle van dit locatiegebod onder elektronische controle stellen, conform het deeladvies EC, en tenslotte een contactverbod met [benadeelde 1] en medeverdachte
[medeverdachte] .
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak bepleit nu de verdachte stellig ontkent spullen van [benadeelde 1] te hebben gestolen. Aangegeven is dat feit 1 subsidiair wel bewezen kan worden verklaard omdat de verdachte heeft bekend dat hij samen met een ander [benadeelde 1] heeft mishandeld door hem meerdere malen te slaan.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent deze overval te hebben gepleegd en ook het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat het de keuze van de verdachte is dat hij niet wil zeggen voor wie hij de hasjiesj in bewaring had.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon en/of een iphone oplader en/of een horloge en/of parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het vastpakken van [benadeelde 1] en/of
- het (meermalen) stompen en/of slaan tegen het hoofd van [benadeelde 1] en/of
- het (meermalen) schoppen tegen het lichaam en/of de benen van [benadeelde 1]
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [benadeelde 1]
- ( meermalen) tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
- ( meermalen) tegen het lichaam en/of de benen heeft geschopt,
waardoor voornoemde [benadeelde 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het zichtbaar voor die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] vasthouden van een mes en/of
richten van een mes op [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- het aan [benadeelde 2] toevoegen van de woorden "wil je dat ik je neer steek" en/of
- het aan die [benadeelde 2] toevoegen van de woorden "ga op de grond liggen, dan
gebeurt er niks met je" en/of
- het dwingen van [benadeelde 2] om de kassa te openen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 29 maart 2016 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 68 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van en gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet

Vrijspraak

De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van hetgeen aan hem bij dagvaarding onder 2 is ten laste gelegd. Op grond van het opsporingsdossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn er weliswaar aanwijzingen dat de verdachte mogelijk betrokken is geweest bij de overval op het tankstation op 29 januari 2016 in Leiden, doch deze zijn onvoldoende om buiten gerede twijfel vast te stellen dat de verdachte dit feit heeft begaan.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde onder 1 primair en onder 3 heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht dat:
1.
hij op 28 maart 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een telefoon en een iphone oplader en een horloge en parfum, toebehorende aan [benadeelde 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit
- het vastpakken van [benadeelde 1] en
- het meermalen slaan tegen het hoofd van [benadeelde 1] en
- het meermalen schoppen tegen het lichaam en de benen van [benadeelde 1] ;
3.
hij op 29 maart 2016 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 68 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

Strafmotivering

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij hij en zijn mededader zeer planmatig te werk zijn gegaan. Zij hebben het slachtoffer naar het park in de Stevenshof in Leiden gelokt en hebben vervolgens grof geweld gebruikt, waarbij en waarna zij zijn spullen hebben weggenomen. Van het gepleegde geweld tegen het slachtoffer, dat smeekt om op te houden, zijn filmopnamen gemaakt die via sociale media zijn gedeeld. De rechtbank acht dit gedrag van de verdachte en zijn mededader zeer kwalijk.
Voornoemde straatroof is zeer bedreigend voor het slachtoffer. Naast de geleden materiële schade kan het slachtoffer zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen.
Ook nemen de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving door een dergelijk geweldsdelict toe.
Dat de verdachte ongeveer 68 gram hasjiesj op zijn kamer bewaarde ten tijde van zijn aanhouding op 29 maart 2016 is eveneens verwerpelijk, nu het gebruik hiervan gevaarlijk is voor de volksgezondheid en het aanwezig zijn van verdovende middelen overlast en onveiligheidsgevoelens in de samenleving tot gevolg heeft, waaraan de verdachte aldus een bijdrage heeft geleverd.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een
hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en daarvoor onder andere een leerstraf (een training agressie controle) opgelegd heeft gekregen.
Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, sanctie is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 28 juni 2016 betreffende
het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door
mr. drs [naam] , psycholoog.
Blijkens dit rapport kan worden gesteld dat er bij de verdachte, nu er geen sprake is van een
stoornis, geen sprake kan zijn van doorwerking van enige psychische problematiek op het
gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen.
De verdachte is als volledig toerekeningsvatbaar aan te merken.
Ook is het niet mogelijk om vanuit het perspectief van psychopathologie een uitspraak over
de kans op herhaling te doen. Gestructureerde risicotaxatie wijst, aldus de deskundige, op
een lage kans op herhaling.
Vanuit het gezichtspunt van een zo gunstig mogelijke persoonlijkheidsontwikkeling
van de verdachte is het zinvol om hem begeleiding door de reclassering aan te bieden
om goed zicht te krijgen op zijn functioneren in de thuissituatie en om hem hierin te
begeleiden.
Om de verdachte optimaal te motiveren voor deze begeleiding zou deze als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel opgelegd kunnen worden.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien ontbreken van een ziekelijke stoornis of
gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens alsook ten aanzien van de mate van
toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive uit voornoemd rapport over en maakt deze
tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) d.d. 24 juli 2016.
De Raad geeft aan dat de verdachte ondanks de ingezette hulpverlening (positief
afgeronde gedragsinterventie TACt en sinds 2014 lopende begeleiding door de
jeugdreclassering) blijft recidiveren. Een ander zorgpunt is dat de feiten - in vergelijking met de antecedenten - in ernst lijken toe te nemen.
De Raad ziet zorgsignalen met betrekking tot de attitude, emotieregulatie, frustratietolerantie en vaardigheden van de verdachte. Hij heeft weinig voeling met zijn emoties, gedachten en handelen. Hij handelt opportuun en opereert veelal aan de oppervlakte. Gezien de huidige verdenkingen en de incidenten binnen Teylingereind wordt de verdachte ook ervaren als een geladen jongen die agressief of intimiderend kan reageren.
Binnen Teylingereind en op school wordt daarnaast gezien dat hij weinig aansluiting heeft
bij leeftijdsgenoten. Er is weinig tot geen zicht op zijn vriendenkeuze. Gelet op
deze zorgen acht de Raad het nog zorgelijker dat de verdachte hier geen hulp of
behandeling bij wil. De Raad schat in dat van repressie de meest preventieve werking voor recidive uit zal gaan. De verdachte wil zijn moeder en zussen niet (opnieuw) teleurstellen en alleen laten, en deze houding vormt voor hem een belangrijke beschermende factor om opnieuw gevangenhouding te voorkomen.
Geadviseerd wordt dan ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De Raad acht het hierbij wenselijk dat de verdachte als bijzondere voorwaarde verplicht wordt zich onder individuele behandeling te stellen en mee te werken aan het MDFT traject met zijn moeder en zussen onder toezicht en coördinatie van de Jeugdreclassering.
De verdachte is bereid om mee te werken aan elektronische controle van het locatiegebod door middel van een enkelband, welke hem met name in de beginperiode na vrijlating de externe sturing, controle en overzicht biedt die hij behoeft en ook voor moeder ondersteunend kan zijn als zij zelfstandig als ouder de regels en structuur voor de verdachte moet handhaven. Dit wordt dan ook geadviseerd. Het volgen van onderwijs dan wel het hebben van een dagbesteding wordt tenslotte ook als bijzondere voorwaarde geadviseerd.
Gezien de broze motivatie van de verdachte en de beperkte draagkracht van moeder acht
de Raad het noodzakelijk dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank onderschrijft het advies van de Raad en zal dit advies opvolgen.
Van de zijde van de jeugdreclassering is ter zitting desgevraagd medegedeeld dat ook in de zaak van de verdachte het opleggen van een contactverbod met [benadeelde 1] en [medeverdachte] wordt geadviseerd en dat behandeling van de verdachte bij het Palmhuis (en niet De Waag) is geïndiceerd.
De op te leggen straf
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De rechtbank ziet aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen
teneinde de begeleiding en behandeling van de verdachte te waarborgen en hem in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.
Daarbij zal als algemene voorwaarde onder andere het meewerken aan toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering worden opgelegd, in combinatie met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich dient te melden bij de jeugdreclassering, zal meewerken aan MDFT en een individuele behandeling bij het Palmhuis zal volgen, naar school zal gaan of een andere dagbesteding zal hebben, geen contact zal hebben met [benadeelde 1] en
[medeverdachte] , en zich aan het locatiegebod zal houden, hetgeen door middel van elektronische controle zal worden ondersteund.
De verdachte heeft het onvoorwaardelijk deel van de hem opgelegde straf reeds in
voorarrest doorgebracht.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten diefstal met geweld.
Gelet ook op het eerder gepleegde geweldsdelict is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

De inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de - ter zitting overgelegde - beslaglijst vermelde voorwerp, te weten hasjiesj (omschreven als: aantal blokken ongeveer 68 gram), zal worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de hasjiesj onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen:
36b, 36c, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder
1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1 primair
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
feit 3
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 3 ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot

jeugddetentie voor de duur van 160 DAGEN

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
25 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de (jeugd)reclassering te houden toezicht,
bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich gedurende de proeftijd en op door de (jeugd)reclassering te bepalen tijdstippen zal
melden bij de (jeugd)reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk
acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen,
zoeken of hebben met [benadeelde 1] en [medeverdachte] , zolang de (jeugd)reclassering dit
noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres 2]
, zolang de (jeugd)reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de
veroordeelde zich gedurende
2 maandenonder elektronisch toezicht zal stellen ter
nakoming van deze bijzondere voorwaarde, dit alles zoals aangegeven in het deeladvies
EC, dat als bijlage aan dit vonnis is gehecht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van het Palmhuis, zowel om mee
te werken aan MDFT als voor het volgen van een individuele behandeling, op tijden en
plaatsen als door of namens de behandelaar van het Palmhuis aan te geven, zolang als dit
noodzakelijk wordt geacht;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen dan wel een andere dagbesteding zal hebben;
- geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling, de Stichting Jeugdbescherming west
Zuid-Holland, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere
voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;

verklaart onttrokken aan het verkeerhet op de beslaglijst vermelde voorwerp, te weten:
hasjiesj (aantal blokken ongeveer 68 gram).
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.M. Boone, kinderrechter,
en mr. J.B. Wijnholt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 augustus 2016.