ECLI:NL:RBDHA:2016:9472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
VK-16/12188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Ethiopische nationaliteit bezit. Eiser had op 3 juni 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder in Italië een asielverzoek heeft ingediend en dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft echter betoogd dat de Italiaanse autoriteiten geen beslissing hebben genomen op zijn asielaanvraag, waardoor het terugnameverzoek van verweerder niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft verklaard dat hij in Italië een verblijfsvergunning had die op 24 oktober 2014 is verlopen en dat hij sindsdien in Nederland verblijft bij zijn echtgenote en dochter. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de Dublinverordening, omdat niet is aangetoond dat de Italiaanse autoriteiten een beslissing hebben genomen op de asielaanvraag van eiser. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de gezinsband tussen eiser en zijn echtgenote niet voldoende is onderzocht door verweerder.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 992. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/12188
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 augustus 2016 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde mr. M.C. Heijnneman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Eiser heeft op 3 juni 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 juni 2016 (het bestreden besluit), waarbij zijn asielaanvraag niet in behandeling is genomen.
Eiser heeft op dezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen om overdracht hangende het beroep te voorkomen.
De behandeling van het beroep en verzoek heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is de behandeling van het beroep aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen. Het onderzoek in het verzoek om een voorlopige voorziening is gesloten en de voorziening is bij mondelinge uitspraak toegewezen.
Op 13 juli 2016 is de schriftelijke reactie van verweerder ontvangen. Bij schrijven van 15 juli 2016 heeft eiser hierop gereageerd. Met toestemming van partijen is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is geboren op [geboortedatum ] en bezit de Ethiopische nationaliteit. Op 26 november 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op dezelfde datum bleek uit Eurodac dat eiser reeds op 16 april 2013 in Italië een asielverzoek heeft ingediend. Eiser heeft tijdens het gehoor van 11 december 2015 het volgende verklaard. Hij heeft eerder in Italië verbleven vanaf 2007. In januari 2012 is hij naar Ethiopië gereisd, alwaar hij drie maanden later is gehuwd met zijn huidige echtgenote. Vijf maanden na het huwelijk is eiser opnieuw gevlucht naar Italië. Hij had daar een verblijfsvergunning op ‘humanitaire basis’ die ieder jaar moest worden verlengd. Op 6 februari 2014 is eiser vanuit Italië naar Nederland gereisd. Sindsdien verblijft hij bij zijn echtgenote en hun minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum dochter] , die hier rechtmatig verblijf hebben. Uit de overgelegde kopie van eisers Italiaanse verblijfsvergunning blijkt dat deze op 24 oktober 2014 is verlopen. Ter zitting heeft eiser twee afwijzende beslissingen van verweerder overgelegd, die zien op aanvragen voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ten behoeve van eiser, ingediend door zijn gestelde echtgenote. De afwijzingsgrond was respectievelijk het niet bekend zijn van de verblijfplaats van eiser en het ontbreken van belang wegens het verblijf van eiser hier te lande.
2. Op 22 januari 2016 heeft verweerder een verzoek tot terugname ingediend bij de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening). De Italiaanse autoriteiten hebben de termijn van artikel 25 van de Dublinverordening zonder reactie laten verstrijken, zodat op 6 februari 2016 een fictief akkoord tot stand is gekomen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Om die reden is de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser kan worden overgedragen aan Italië en dat de gestelde gezinsband geen grond oplevert de asielaanvraag alsnog in behandeling te nemen. Gelet op het akkoord is in Italië reeds een beslissing genomen op het asielverzoek. Het huwelijk tussen eiser en zijn gestelde echtgenote is ook niet aannemelijk gemaakt, te meer nu zij al sinds 28 maart 2013 in Nederland verblijft. Daarbij is het eisers eigen keus geweest om zijn rechtmatig verblijf in Italië te laten eindigen en met zijn gestelde echtgenote in Nederland een gezin te stichten. Als eiser verblijf wenst in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dient hij een hiertoe strekkende aanvraag in te dienen.
4. Uit de reactie van verweerder van 13 juli 2016 volgt dat uit nader onderzoek is gebleken dat eiser in Italië zes keer in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, niet-asiel gerelateerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onverminderd uit dient te worden gegaan van de verantwoordelijkheid van Italië.
5. Eiser voert aan dat verweerder, mede gelet op de resultaten van het onderzoek zoals weergegeven in de reactie van 13 juli 2016, ten onrechte een terugnameverzoek heeft ingediend bij de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d van de Dublinverordening. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten een beslissing hebben genomen op zijn asielaanvraag van 16 oktober 2013. Het akkoord kan reeds daarom geen stand houden. Voorts doet eiser een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening en verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4744, stellende dat de gezinsband tussen hem en zijn echtgenote reeds bestond ten tijde van zijn asielaanvraag in Italië.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In het terugnameverzoek van 22 januari 2016 is opgenomen dat eiser een Italiaanse verblijfsvergunning bij zich had die geldig was tot 24 oktober 2014. Tevens is het Eurodac-resultaat vermeld. Uit het nader onderzoek blijkt slechts dat eiser (meerdere malen) in het bezit is gesteld van een niet-asielgerelateerde vergunning. Deze feiten kunnen het terugnameverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening niet dragen. Zoals eiser terecht stelt valt daaruit immers niet op te maken dat de Italiaanse autoriteiten reeds een beslissing hebben genomen op zijn asielaanvraag van 16 oktober 2013. Gelet op de thans bekende feiten zou een verzoek tot overname op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening eerder in de rede hebben gelegen. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met de Dublinverordening en komt reeds daarom voor vernietiging in aanmerking.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Redengevend hiervoor is dat, gelet op de door artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening voorgeschreven rangorde van de verantwoordelijkheidscriteria, op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden niet zonder meer kan worden gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Bij het onderzoek naar de verantwoordelijke lidstaat dient namelijk te worden betrokken dat, zoals verweerder zelf heeft opgemerkt, de gestelde echtgenote van eiser sinds 28 maart 2013 in Nederland verblijft. Eiser heeft zijn asielaanvraag voor het eerst op 16 april 2013 in Italië ingediend, welk moment bepalend is voor de vraag of hij een geslaagd beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening. Zulks heeft deze rechtbank en zittingsplaats reeds geoordeeld in de eerder genoemde uitspraak van 28 april 2016. Bij de beantwoording van de vraag of daadwerkelijk sprake is van een gezinslid in de zin van de Dublinverordening zijn voorts de onder 1 vermelde mvv-aanvragen voor nareis van belang. Niet in geschil is namelijk dat de gestelde echtgenote een asielvergunning heeft, noch dat voor de toepassing van artikel 9 van de Dublinverordening irrelevant is of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd.
8. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de Dublinverordening en strijd met artikel 3:2 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van het beroep, ten bedrage van € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.Y.M. van Deijck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2016 uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.