In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Ethiopische nationaliteit bezit. Eiser had op 3 juni 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder in Italië een asielverzoek heeft ingediend en dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft echter betoogd dat de Italiaanse autoriteiten geen beslissing hebben genomen op zijn asielaanvraag, waardoor het terugnameverzoek van verweerder niet gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft verklaard dat hij in Italië een verblijfsvergunning had die op 24 oktober 2014 is verlopen en dat hij sindsdien in Nederland verblijft bij zijn echtgenote en dochter. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de Dublinverordening, omdat niet is aangetoond dat de Italiaanse autoriteiten een beslissing hebben genomen op de asielaanvraag van eiser. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de gezinsband tussen eiser en zijn echtgenote niet voldoende is onderzocht door verweerder.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 992. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.