ECLI:NL:RBDHA:2016:9359
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van minderjarige Afghaan en de beoordeling van meerderjarigheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser van Afghaanse nationaliteit. De eiser had op 16 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die op 14 juni 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de aanvraag ongegrond was op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de meerderjarigheid van de eiser werd vastgesteld door de vreemdelingenpolitie. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de leeftijdsbeoordeling niet was uitgevoerd door deskundigen en niet op wetenschappelijke gronden was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de conclusie van de staatssecretaris dat eiser evident meerderjarig was, onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaren van de grensbewaking niet de expertise hadden om de leeftijd van de eiser vast te stellen en dat de kenmerken die waren genoemd in het proces-verbaal van bevindingen niet voldoende waren om te concluderen dat eiser meerderjarig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 992,-.