ECLI:NL:RBDHA:2016:9359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
AWB 16/13578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van minderjarige Afghaan en de beoordeling van meerderjarigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser van Afghaanse nationaliteit. De eiser had op 16 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die op 14 juni 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de aanvraag ongegrond was op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de meerderjarigheid van de eiser werd vastgesteld door de vreemdelingenpolitie. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de leeftijdsbeoordeling niet was uitgevoerd door deskundigen en niet op wetenschappelijke gronden was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de conclusie van de staatssecretaris dat eiser evident meerderjarig was, onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaren van de grensbewaking niet de expertise hadden om de leeftijd van de eiser vast te stellen en dat de kenmerken die waren genoemd in het proces-verbaal van bevindingen niet voldoende waren om te concluderen dat eiser meerderjarig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 992,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/13578
V-nr: [v-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 juli 2016 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. I. Wudka),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 16 februari 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000.
Op 21 juni 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig B. Petterson, als tolk in de taal Dari. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft het volgende asielrelaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. De ouders van eiser zijn bij een zelfmoordactie om het leven gekomen. Na het overlijden van zijn ouders is eiser in huis genomen door zijn tante. Zijn oom, [naam 1], heeft het ouderlijke huis van eiser verkocht. Daarnaast diende eiser ook de grond die hij bezat af te staan aan zijn oom. Toen eiser zijn oom hiermee confronteerde, heeft deze oom eiser en zijn tante mishandeld. Daarnaast heeft de oom eiser bedreigd met een pistool om geen aangifte te doen. Op aanraden van zijn tante is eiser enkele dagen later vertrokken.
2.1
Het asielrelaas heeft verweerder onderverdeeld in de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2. de gestelde problemen met de oom.
Verweerder heeft in zijn besluit, waarin het voornemen is ingelast, kort gezegd de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Verweerder acht alleen het eerste relevante element geloofwaardig. Verweerder beschouwt eiser als meerderjarig, omdat dit tijdens de aanmeldprocedure door de AVIM (vreemdelingenpolitie) is vastgesteld. Aan de overgelegde taskera kan niet de waarde gehecht worden, die eiser daaraan gesteld wenst te zien, omdat het in Afghanistan nooit gebruikelijk is geweest om een geboortecertificaat uit te geven, waardoor de exacte leeftijd niet kan worden vastgesteld, aldus verweerder.
3.1
Eiser voert in beroep allereerst aan dat hij minderjarig is. Dit heeft hij reeds in het aanmeldgehoor en het nader gehoor verklaard en is bevestigd door een origineel taskera. Volgens eiser is het geheel onzorgvuldig om een leeftijd vast te laten stellen geheel en alleen door de vreemdelingenpolitie, die op dit punt toch niet als deskundige beschouwd mag worden. Er had een leeftijdsonderzoek plaats moeten vinden. Voorts dient bij een minderjarige een geheel ander systeem van horen plaats te vinden, hetgeen betekent dat de procedure opnieuw moet en getoetst moet worden of hij als minderjarige terug kan keren naar Afghanistan.
3.2
Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt, in aanvulling op het bestreden besluit, dat eiser in het gehoor van 18 februari 2016 (de rechtbank begrijpt: 16 februari 2016) zelf heeft verklaard dat hij 16 jaar oud is, maar ook dat hij geboren is op (omgerekend) 9 mei 2000. Als we uitgaan van die geboortedatum, kon eiser ten tijde van het gehoor niet al 16 jaar oud zijn. Voorts verwijst verweerder ter zitting naar pagina 47 van het ambtsbericht uit 2013 waarin staat vermeld: “Corruptie bij het verkrijgen van documenten (waaronder reis-, identiteits, huwelijksdocumenten, sollicitatiebrieven, etc.) is in Afghanistan wijdverbreid.
Documenten kunnen in de praktijk eenvoudig worden vervalst en tegen betaling worden verkregen in Kaboel en andere grote steden. Veiligheidskenmerken in tazkera’s zijn eenvoudig. Hierdoor zijn deze documenten makkelijk te kopiëren en te bemachtigen.”
4. Op grond van paragraaf C1/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt een leeftijdsonderzoek niet aan de vreemdeling aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) evident meerderjarig of minderjarig is.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen concludeert samen met een medewerker van de IND of twee medewerkers van de IND of er sprake is van evidente meerderjarigheid of minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en/of verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], belast met het toezicht op vreemdelingen, het volgende opgemerkt hebben: “Op basis van de uiterlijke kenmerken zoals rimpels op zijn voorhoofd en de grote adamsappel vinden wij rapporteurs en collega [naam 2] van de IND dat (-) evident meerderjarig is. Hierbij heeft (-) de geboortedatum van [geboortedatum] gekregen.”
5.2
De rechtbank stelt vast dat deze schouw niet is uitgevoerd door leeftijdsdeskundigen en evenmin is gebaseerd op een wetenschappelijke grondslag. Van een deskundigenonderzoek is dan ook geen sprake. Beoordeeld moet worden of de conclusie dat eiser evident meerderjarig is, gedragen kan worden door de bevindingen zoals vermeld in het proces-verbaal van bevindingen.
5.3
De rechtbank is allereerst van oordeel dat uit de bewoordingen “vinden wij rapporteurs” niet blijkt dat de verbalisanten geconcludeerd hebben dat eiser evident meerderjarig is. De rechtbank kan eiser daarnaast volgen in het standpunt dat de kenmerken die in het proces-verbaal van bevindingen worden genoemd, namelijk rimpels op het voorhoofd en de grote ademsappel, op zichzelf niet de conclusie kunnen dragen dat eiser evident meerderjarig is. Deze conclusie is kennelijk gebaseerd op de vooronderstelling dat de waargenomen kenmerken uitsluitend bij personen kunnen voorkomen die ouder zijn dan 18 jaar, hetgeen op geen enkele wijze is onderbouwd met objectieve, verifieerbare gegevens. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit blijkt dat alleen een visuele inspectie, zelfs wanneer uitgevoerd door een arts, niet kan leiden tot een indicatie van de leeftijd van een persoon, zelfs niet tot een benadering daarvan (zie EHRC 2014/225, rechtsoverweging 58).
5.4
Anders dan verweerder heeft betoogd, kan ook uit de verklaring van eiser zelf niet volgen dat hij een onjuiste leeftijd heeft opgegeven. Immers, zoals verweerder zelf al in het bestreden besluit heeft opgemerkt volgt uit het ambtsbericht dat het in Afghanistan nooit gebruikelijk is geweest om een geboortecertificaat uit te geven, waardoor de exacte leeftijd niet kan worden vastgesteld. Gelet daarop gaat het te ver om te stellen dat, omdat eiser stelt in mei geboren te zijn, hij in februari niet al 16 jaar oud kan zijn.
5.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat eiser evident meerderjarig is en onvoldoende is gemotiveerd waarom geen leeftijdsonderzoek is aangeboden. Het besluit is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking meer, omdat de vraag of eiser al dan niet minderjarig is, relevant is voor de gehele behandeling van zijn asielaanvraag. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,- (zegge: negenhonderd tweeënnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.E. van Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JvB
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.