ECLI:NL:RBDHA:2016:9358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
AWB 16/13549 en 16/13551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van minderjarige met evident meerderjarigheid in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiser, die stelde minderjarig te zijn, had geen documenten om zijn leeftijd te onderbouwen en verklaarde dat hij had gelogen over zijn leeftijd om in Nederland naar school te kunnen gaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op het standpunt kon stellen dat de eiser evident meerderjarig was, op basis van uiterlijke kenmerken en de verklaringen van de eiser zelf. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser de autoriteiten had misleid over zijn identiteit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de beslissing te schorsen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/13549 (beroep)
AWB 16/13551 (voorlopige voorziening)
V-nr: [v-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 juli 2016 in de zaak tussen
[eiser]
geboren op [geboortedatum 1] (gesteld: [geboortedatum 2] ), van Afghaanse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 januari 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Op 20 juni 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt het beroep in de asielzaak in Nederland te mogen afwachten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. de Vries, als tolk in de taal Dari. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag gelegd. Eiser vreest voor de zoons en de manschappen van een inmiddels overleden lokale machthebber, een Tadzjiek genaamd [naam 1] . Deze [naam 1] heeft ongeveer zes jaar geleden het huis van de buren ingenomen en heeft daar een voorpost ingericht. Sindsdien is het gebied een semimilitaire zone. Eiser is na de dood van zijn vader, ongeveer zeven jaar geleden, gedwongen om voor de manschappen van [naam 1] te werken. Hij heeft voor hen gras moeten maaien en waterkanalen in orde moeten maken. Verder zijn eiser en twee andere Hazara-jongens zo’n vijf of zes keer door de manschappen van [naam 1] gedwongen om te dansen. Daarbij is eiser niet verkracht, maar wel betast, omhelsd en gekust. Op een dag is eiser voor de mannen gevlucht, waarbij hij op zijn hoofd is geslagen. Eiser heeft verder verklaard dat hij een liefdesrelatie heeft gehad met een meisje uit de buurt genaamd [naam 2] . Dit meisje was beloofd aan één van de manschappen van [naam 1] , een man genaamd [naam 3] . De liefdesrelatie werd ontdekt door een jongen uit de buurt die filmbeelden van het contact tussen eiser en het meisje heeft opgenomen. Eiser heeft die nacht bij een vriend geslapen en de volgende dag vernam eiser van de buren dat een zoon van [naam 1] bij zijn huis langs was geweest, om naar hem te vragen. Aangeraden werd om niet naar huis terug te keren, waarop eiser besloot zijn land van herkomst te verlaten.
2.1
Het asielrelaas heeft verweerder onderverdeeld in de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, daaronder begrepen ook zijn etniciteit;
2. manschappen van [naam 1] hebben eiser gedwongen om voor hen te werken en eiser moest voor hen dansen, waarbij hij door hen werd betast, omhelsd en gekust;
3. eiser had een relatie met [naam 2] en als gevolg daarvan heeft hij problemen ondervonden zijdens manschappen van [naam 1] .
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser vooralsnog aannemelijk, maar daarbij wordt uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser. Dat eiser Hazara is wordt gevolgd. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiser door de manschappen van [naam 1] gedwongen te werk is gesteld. Dat eiser voor de manschappen van [naam 1] moest dansen en dat hij daarbij door hen is betast, omhelsd en gekust, wordt wel geloofwaardig geacht. Echter, eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit gebeurde in de door hem genoemde periode en tot kort voor zijn vertrek. Tot slot acht verweerder het derde element, dat eiser een relatie had met [naam 2] en dat hij daardoor problemen heeft ondervonden, niet geloofwaardig.
2.2
Verweerder heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser bij het indienen van zijn aanvraag gesteld heeft minderjarig te zijn en geboren te zijn op [geboortedatum 2] . Wegens twijfel aan de leeftijd heeft vervolgens een schouw plaatsgevonden. Hieruit is naar voren gekomen dat eiser op het moment van de schouw evident meerderjarig was. Daarom is hem de geboortedatum [geboortedatum 1] toegekend.
3. Eiser voert in beroep, kort weergegeven, aan dat hij minderjarig is. Eiser heeft geen documenten om zijn leeftijd te onderbouwen en stelt zich, onder verwijzing naar paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 op het standpunt dat aan hem een leeftijdsonderzoek aangeboden had moeten worden, want hij is niet evident meerderjarig. Hetgeen verweerder heeft opgeschreven in het rapport aanmeldgehoor en rapport gehoor aanmeldfase is onduidelijk. Eiser heeft bovendien geen grijze haren en de grootte van zijn handen valt ook mee. Hij ontkent bovendien gezegd te hebben dat hem geadviseerd was om te liegen over zijn leeftijd. Als aangenomen was dat eiser minderjarig is, zou de asielprocedure anders zijn verlopen en wellicht zou de beslissing op de aanvraag anders zijn uitgevallen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.1
Uit het rapport aanmeldgehoor van 13 januari 2016, opgesteld door de medewerker van het gehoor, [naam 4], blijkt het volgende: ‘
Ik deel aan betrokkene mee dat ik ernstig twijfel aan zijn opgegeven leeftijd, om zijn uiterlijke kenmerken. Betrokkene heeft grijze haren en grote handen en heeft niet de uiterlijke kenmerken van iemand van 16 jaar. Hij verklaart in het jaar 1999 te zijn geboren en dat hij de westerse kalender beter kent, dan de Perzische. Ik onderbreek het gehoor en deel aan betrokkene mee dat ik twijfel over zijn leeftijd en dat ik een collega van de politie erbij ga halen. In overleg met de vreemdelingenpolitie gaan wij betrokkene schouwen.
Betrokkene heeft tegen een onafhankelijke tolk, een medewerker van de IND en twee collega’s van de vreemdelingenpolitie verklaard dat hem onderweg is verteld dat hij over zijn leeftijd moest liegen. Hij zou anders geen recht hebben op onderwijs. Betrokkene verklaart tijdens het gesprek met de politie 18 jaar oud te zijn. In overleg met de Aanmeldbalie is er besloten om betrokkene niet meer te zien als AMV-er. Hij zal worden behandeld als meerderjarig. Het proces-verbaal vindt u als bijlage’.
4.1.2
Uit het proces-verbaal verhoor betrokkene [eiser] van 13 januari 2016, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie eenheid Noord Nederland, blijkt dat eiser de volgende verklaring heeft afgelegd:
‘V: Je lijkt ouder en moet eerlijk zijn?
A: Ja. Ik lieg over mijn leeftijd omdat ik graag naar school wil en een toekomst op wil bouwen. Ik weet mijn leeftijd niet precies. Ik weet mijn leeftijd niet. Jongens hebben gezegd, dat meerderjarigen geen kans hebben. Ik vond het noodzakelijk mijn leeftijd naar beneden te trekken. Ik heb 16 gezegd om 2 jaar kans te hebben om naar school te gaan, als ik 17 had
gezegd had ik maar 1 jaar de kans naar school te gaan. Ja ik ben 18 of boven 18. Wat maakt het uit. Maar ik ben 17. (…)
V: Waarom geef je steeds een ander geboortedatum/jaar op?
A: Ik had niet verwacht dat ik gisteren een gesprek met IND had en nu weer met jullie. Wat moet ik doen om jullie te laten geloven dat ik 17 ben. (…)
O: Betrokkene schrijft 18 op en zegt; ik heb gelogen omdat ik naar anderen heb geluisterd en dat ik anders niet naar school kon. Ik heb gelogen omdat ik naar school wil.
V: Wat zeg je als je bij botscan zou blijken als je ouder bent?
A: Ik heb mijn land verlaten om problemen. Als jullie andere vragen stellen is dat jullie probleem.’
4.1.3
Uit het rapport gehoor aanmeldfase van 13 januari 2016, opgesteld door [naam 4], blijkt het volgende: ‘
Betrokkene heeft als AMV-er asiel aangevraagd. Betrokkene heeft vanmorgen een gesprek gehad met de vreemdelingenpolitie, omdat er twijfel was over zijn leeftijd. Na het gesprek heeft betrokkene bij twee medewerkers van de vreemdelingenpolitie, medewerker van de IND en een onafhankelijke tolk verklaard dat hij meerderjarig is’.
4.2
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat uit het voorgaande niet volgt dat eiser is geschouwd. De verbalisanten en de medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hebben niet op basis van uiterlijke kenmerken geconcludeerd dat sprake is van evidente meerderjarigheid. Dit kan echter niet aan het bestreden besluit afdoen, nu wel overeenkomstig paragraaf C1/2.2. van de Vc 2000 geconcludeerd is dat sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van de verklaringen van eiser zelf. Hij heeft immers meermaals verklaard dat hij gelogen heeft over zijn leeftijd, zodat hij in Nederland naar school kon. Uit het gehoor is ook niet gebleken, anders dan eiser stelt, dat hij bang was. Gelet daarop kon verweerder uitgaan van de evidente meerderjarigheid van eiser en was verweerder niet gehouden om een leeftijdsonderzoek aan eiser aan te bieden.
5.1
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser de beoordeling van verweerder van de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet heeft bestreden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
5.2
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming (de Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.
5.3
Volgens het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C2/7.3 van de Vc 2000, wordt onder misleiden verstaan dat de vreemdeling in een gunstiger positie probeert te komen door bewust informatie te verstrekken die aantoonbaar onjuist is of informatie achter te houden. Hij probeert als het ware de autoriteiten op het verkeerde been te zetten, teneinde in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.
6. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 4. heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van misleiding als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt er toe het beroep in Nederland te mogen afwachten. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/13549,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/13551,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JvB
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.