ECLI:NL:RBDHA:2016:9355
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en overdracht aan Italië op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Oekraïense asielzoeker en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 8 april 2016 een aanvraag voor een asielvergunning ingediend, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op het feit dat eiser in het bezit was van een Schengenvisum dat was afgegeven door Italië, en dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft betwist dat hij een geldig Schengenvisum bezat op het moment van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en dat de criteria uit hoofdstuk III van de Dublinverordening correct zijn toegepast. Eiser voerde aan dat hij nooit een asielverzoek in Italië had gedaan en dat de rangorde van de criteria onjuist was toegepast, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet opgingen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank op het beroep had beslist. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en bevestigt dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen, gezien de geldigheid van het Schengenvisum en de overdracht aan Italië.