ECLI:NL:RBDHA:2016:9313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
15_9649 ZORG
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgtoeslag en de status van de toeslagpartner in het kader van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de zorgtoeslag van eiser voor het berekeningsjaar 2012. Eiser, die woonachtig was in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, die zijn zorgtoeslag op nihil had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat mevrouw X, die in 2012 geen rechtmatig verblijf in Nederland had, terecht als toeslagpartner van eiser was aangemerkt. De Basisregistratie Personen en de aanvraag tot verkrijging van een verblijfsvergunning gaven aan dat mevrouw X in 2012 met eiser gehuwd was. Eiser kon niet aannemelijk maken dat er geen huwelijk was en dat hij en mevrouw X duurzaam gescheiden leefden. Het subsidiaire standpunt van eiser, dat mevrouw X pas vanaf april 2012 als toeslagpartner moest worden aangemerkt, vond geen steun in de wet. De rechtbank concludeerde dat de zorgtoeslag van eiser terecht op nihil was vastgesteld, omdat de wet bepaalt dat een partner zonder rechtmatig verblijf geen aanspraak kan maken op zorgtoeslag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/9649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de hierna onder 5 te noemen beschikking bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 23 november 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 31 december 2015 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Gedurende 2012 was eiser woonachtig aan het [adres] te [woonplaats] .
2. Op [geboortedatum] is de dochter van eiser en [persoon 3] geboren. Vanaf april 2012 staan [persoon 3] en de dochter geregistreerd op het woonadres van eiser.
3. [persoon 3] hield in 2012 geen rechtmatig verblijf in Nederland. Met dagtekening 5 december 2012 is door haar een aanvraag verblijfsvergunning gedaan. Bij beschikking van 8 mei 2014 is aan [persoon 3] een verblijfsvergunning afgegeven.
4. Bij beschikking van 11 februari 2014 is de zorgtoeslag van eiser voor het berekeningsjaar 2012 definitief berekend en vastgesteld op € 838.
5. Bij beschikking van 15 augustus 2014 (de beschikking) is de definitieve berekening van de zorgtoeslag van eiser voor het berekeningsjaar 2012 aangepast en vastgesteld op € 0. Bij het afgeven van de beschikking is [persoon 3] van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 als toeslagpartner van eiser aangemerkt. In de specificatie bij de beschikking is vermeld:
”Uw toeslagpartner is niet verzekerd volgens de Zorgverzekeringswet, terwijl hij dat wel verplicht is. U hebt daarom in de periode dat uw toeslagpartner niet verzekerd is geen recht op zorgtoeslag.”
6. Het bezwaar dat eiser tegen de beschikking heeft gemaakt is bij beslissing van 23 november 2015 afgewezen. De beslissing op bezwaar is als volgt gemotiveerd:
‘”Uw bezwaar is ongegrond omdat uw toeslagpartner [persoon 3] in 2012 niet rechtmatig in Nederland verblijft. Er is sprake van toeslagpartnerschap met [persoon 3] omdat u gehuwd bent. Als de toeslagpartner geen rechtmatig verblijf heeft, dan heeft de aanvrager geen recht op toeslag. Omdat [persoon 3] onrechtmatig in Nederland verblijft, kunt u geen aanspraak maken op zorgtoeslag. Daarom hebt u geen recht op toeslag.”
Geschil
7. In geschil is of de zorgtoeslag van eiser voor het berekeningsjaar 2012 terecht is vastgesteld op € 0. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [persoon 3] terecht als toeslagpartner van eiser is aangemerkt.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat [persoon 3] voor het berekeningsjaar 2012 ten onrechte als zijn toeslagpartner is aangemerkt. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat [persoon 3] niet geheel 2012 als toeslagpartner kan worden aangemerkt, maar pas vanaf 10 april 2012. Eiser betoogt voorts dat de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [persoon 3] voor het berekeningsjaar 2012 terecht als toeslagpartner is aangemerkt.
Beoordeling van het geschil
10. Artikel 3, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) luidt, voor zover hier van belang:
‘1. De partner van de belanghebbende is degene die hierna als eerste wordt genoemd:
a. de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner.’
11. Artikel 9, tweede lid, van de Awir luidt, voor zover hier van belang:
‘(…)
2. Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.
(…).’
12. Eiser stelt dat hij in 2012 niet gehuwd was met [persoon 3] . De rechtbank overweegt dat in de Basisregistratie personen (BRP) is opgenomen dat eiser op 30 november 2006 met [persoon 3] is gehuwd. Voorts behoort tot de stukken van het geding een met dagtekening 5 december 2012 ingediende aanvraag tot verkrijging van een verblijfsvergunning van [persoon 3] . Daarin is aangegeven dat zij ten tijde van de aanvraag gehuwd is. Onder deze omstandigheden is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij in 2012 niet met [persoon 3] getrouwd was. Eiser heeft daartoe een op hem betrekking hebbend uittreksel uit de basisadministratie personen van de gemeente [gemeente] overgelegd. Op dit uittreksel, dat is afgegeven op 29 februari 2012, is onder meer het volgende opgenomen.
‘(…)
Burgerlijke staat
Geen huwelijk/geregistreerd partnerschap
(…)’
13. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Uit het overgelegde uittreksel valt enkel af te leiden dat op 29 februari 2012 geen huwelijk bij de gemeente [gemeente] bekend was. Over het antwoord op de vraag of eiser op dat moment gehuwd was, wordt geen uitsluitsel gegeven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in de BRP en is van oordeel dat [persoon 3] gedurende 2012 terecht als echtgenote van eiser is aangemerkt.
14. Van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir kan worden gesproken, indien ten aanzien van de gehuwden de toestand is ingetreden, dat ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd, en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld (zie onder meer ECLI:RVS:2013:BZ0790).
15. Eiser heeft gesteld dat [persoon 3] gedurende 2012 niet bij hem heeft gewoond. Vanaf april 2012 stond zij op zijn woonadres geregistreerd omdat het anders niet mogelijk was om hun dochter te laten inschrijven. Volgens eiser heeft [persoon 3] enkel in de periode rond de geboorte van de dochter en aan het einde van 2012 verblijf gehouden in Nederland. Voor zover eiser hiermee stelt dat sprake is van duurzaam gescheiden levens van eiser en [persoon 3] , kan de rechtbank hem niet volgen. Een als bestendig bedoelde toestand waarin zij afzonderlijk een eigen leven leidden als ware zij niet met elkaar gehuwd deed zich niet voor, nu het blijkens de asielaanvraag van [persoon 3] de intentie is geweest van eiser en [persoon 3] om met elkaar te worden herenigd in Nederland. Het contact tussen beiden is ook niet verloren gegaan. Onder deze omstandigheden kan van duurzaam gescheiden leven niet worden gesproken.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser gedurende 2012 een partner had als bedoeld in artikel 3 van de Awir. Het subsidiaire standpunt van eiser dat [persoon 3] pas vanaf 10 april 2012 als toeslagpartner dient te worden aangemerkt omdat zij pas vanaf april 2012 op het woonadres van eiser staat geregistreerd, vindt geen steun in de wettelijke bepalingen. Bepalend in dit geval is of sprake is van een niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot.
17. Aan artikel 9, tweede lid, van de Awir, ligt het koppelingsbeginsel ten grondslag. Het koppelingsbeginsel strekt ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen te koppelen aan rechtmatig verblijf in Nederland (Kamerstukken II 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1-2). Het uitgangspunt dat illegale vreemdelingen geen aanspraken op collectieve voorzieningen kunnen doen gelden, heeft de wetgever als beginsel van het vreemdelingenrecht aangemerkt (Kamerstukken II 1995/96, 24 233, nr. 6, blz. 3-4).
18. In de memorie van toelichting is, voor zover hier van belang, met betrekking tot artikel 9, tweede lid, van de Awir het volgende vermeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 44):
“In het tweede lid is (…) bepaald dat indien een partner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, de belanghebbende geen aanspraak heeft op een tegemoetkoming. Bij afwezigheid van een dergelijke bepaling zou een vreemdeling die niet rechtmatig verblijf houdt indirect kunnen meeprofiteren van tegemoetkomingen die aan belanghebbende worden toegekend. Dit is in strijd met hetgeen destijds met de Koppelingswet is beoogd. Daarom worden er tevens eisen gesteld aan de verblijfsstatus van de partner.”
19. Eiser heeft gesteld dat in onderhavige geval geen sprake is van een situatie waarop het koppelingsbeginsel ziet, omdat hij ten behoeve van zijn echtgenote voor het berekeningsjaar 2012 geen zorgtoeslag heeft ontvangen. Nu artikel 9, tweede lid, van de Awir, blijkens de parlementaire behandeling tevens in de wet is opgenomen om te voorkomen dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, indirect kunnen meeprofiteren van toegekende tegemoetkomingen, kan deze grief niet leiden tot een gegrond beroep.
20. Met eiser stelt de rechtbank vast dat de motivering van de beschikking afwijkt van de motivering van de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet in deze omstandigheid geen aanleiding de bestreden beslissing op bezwaar te vernietigen. Zowel de motivering van de beschikking als de motivering van de beslissing zijn terug te voeren op het onrechtmatige verblijf van de echtgenote van eiser in Nederland en vertonen zodanig samenhang dat geen sprake is van onvoldoende gemotiveerde beslissing op bezwaar.
21. Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)