In deze zaak, die voor de kantonrechter in Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee gewezen echtgenoten over een geldlening. De man vordert van de vrouw een bedrag van € 8.329,56, dat hij stelt dat zij hem verschuldigd is op basis van een echtscheidingsbeschikking. De vrouw betwist de vordering en voert aan dat de lening niet bestaat en enkel is opgesteld voor de echtscheidingsprocedure. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking bindende kracht heeft en dat de vrouw de helft van de lening aan de man moet voldoen, mits de man kan bewijzen dat hij de lening daadwerkelijk heeft terugbetaald aan zijn vader. De man heeft kwitanties overgelegd, maar deze zijn niet voldoende om zijn stelling te bewijzen. De kantonrechter heeft de man de gelegenheid gegeven om aanvullend bewijs te leveren en de zaak is aangehouden voor een rolzitting op 8 juni 2016. In reconventie heeft de vrouw een vordering ingesteld voor een bedrag van € 1.034,86, dat de man erkent. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 11 mei 2016.