ECLI:NL:RBDHA:2016:9112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
SGR 16/2451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens vergunningvrij bouwwerk in achtererfgebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiseres had een handhavingsverzoek ingediend tegen de bouw van een bouwwerk door een derde partij, [persoon 1], op een perceel dat zich achter haar woning bevond. Eiseres betoogde dat het bouwwerk niet vergunningvrij kon worden gebouwd en dat het in strijd was met het bestemmingsplan, dat een maximale oppervlakte van 16 m² voor bijgebouwen voorschreef. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bouwwerk op grond van artikel 2, derde lid van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) vergunningvrij is, omdat het zich in het achtererfgebied bevond en voldeed aan de overige vereisten van de wet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwwerk een oppervlakte van 73,33 m² heeft, terwijl het bestemmingsplan een maximale oppervlakte van 40 m² voor bijgebouwen toestaat. Desondanks oordeelde de rechtbank dat het bouwwerk niet in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het perceel van [persoon 1] als achtererfgebied kon worden aangemerkt. Eiseres had geen procesbelang bij het beroep, omdat de rechtbank concludeerde dat het handhavingsverzoek terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de regels omtrent vergunningvrij bouwen en de definitie van achtererfgebied, waarbij de rechtbank de argumenten van eiseres niet volgde. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: R.M. Klerks).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [persoon 1] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het bouwen van een bouwwerk op het perceel gelegen achter de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [persoon 1] is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres woont aan de [adres 2] te [woonplaats] . [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) woont daarnaast, aan de [adres 1] . De grond achter de woningen van eiseres en [persoon 1] is te koop aangeboden. Eiseres heeft de grond achter haar woning niet gekocht. [persoon 1] heeft in 2013 de grond achter zijn woning samen met de grond achter de woning van eiseres gekocht. Dit perceel staat thans plaatselijk bekend als [cijferreeks] (hierna: het perceel). Vervolgens heeft [persoon 1] op het gedeelte van het perceel achter de woning van eiseres een schuur met een oppervlakte van 63,25 m² en een overkapping met een oppervlakte 10,08 m² gebouwd (hierna tezamen ook: het bouwwerk). De nokhoogte van het bouwwerk is 4,3 meter. De goothoogte is lager dan 3 meter.
1.2
Bij brief van 2 juli 2015 heeft eiseres aan verweerder medegedeeld dat zij bezwaar maakt tegen de bouw van het bouwwerk. Op verzoek van verweerder heeft eiseres bij brief van 25 oktober 2015 verzocht om haar bezwaarschrift te behandelen als een handhavingsverzoek.
2. Verweerder heeft het handhavingsverzoek bij het primaire besluit afgewezen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het bouwwerk niet in strijd met het bestemmingsplan is en op grond van artikel 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) vergunningvrij is. Er kan daarom niet tot handhavend optreden worden overgegaan. Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit – onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van 26 januari 2016 – gehandhaafd.
3. Eiseres betwist dat het bouwwerk vergunningvrij kan worden gebouwd. Zij voert daartoe aan dat het bouwwerk niet in het achtererfgebied van [persoon 1] staat, maar in haar eigen achtererfgebied. Eiseres voert voorts aan dat het bouwwerk in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (hierna: het bestemmingsplan). Daarin is volgens haar namelijk bepaald dat bijgebouwen en overkappingen maximaal 16 m² mogen zijn. Dat is niet in overeenstemming met het gebouwde bouwwerk van ruim 75 m². Voorts belemmert het bouwwerk haar vrije uitzicht over bomen en struiken. Eiseres betoogt tot slot dat verweerder heeft medegedeeld dat het bouwwerk ook als mantelzorgwoning mag worden gebruikt. Eiseres vindt het niet prettig als de ouders van [persoon 1] in het bouwwerk zouden komen wonen.
4. Anders dan verweerder in het verweerschrift betoogt, is de rechtbank van oordeel dat eiseres procesbelang bij dit beroep heeft. Zij zou met deze procedure namelijk kunnen bereiken dat verweerder alsnog tot handhaving dient over te gaan. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
5.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
5.2
Deze algemene maatregel van bestuur is het Bor. Artikel 2.3 van het Bor bepaalt dat, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de Wabo geen omgevingsvergunning is vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
5.3
Artikel 1 van bijlage II bij het Bor bepaalt dat onder “achtererfgebied” wordt verstaan het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
5.4
Artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet is vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan in dat artikel genoemde eisen.
6. Uit het bestemmingsplan volgt dat op het deel van het perceel waarop het bouwwerk is gebouwd, de bestemming “wonen” rust. Ingevolge artikel 6.2.1, aanhef en onder a, van de planregels bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen op de gronden met deze bestemming ten hoogste 40 m2 per bouwperceel, met dien verstande dat het aantal bouwpercelen achter de woningen [adres 3] even niet meer dan 16 bedraagt.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat bijbehorende bouwwerken op grond van het bestemmingsplan ter plaatse slechts een oppervlakte van 16 m2 mogen hebben. De tekst van de planregels biedt daarvoor immers geen enkele grondslag.
8. Anders dan verweerder stelt, is de rechtbank van oordeel dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank overweegt daartoe dat het bouwwerk een oppervlakte van 73,33 m2 heeft, terwijl artikel 6.2.1, aanhef en onder a, van de planregels bepaalt dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen ten hoogste 40 m2 per bouwperceel bedraagt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat [persoon 1] feitelijk twee bouwpercelen heeft gekocht en daarom een bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 80 m2 mag realiseren. Dat eiseres in 2013 mogelijk het stuk grond achter haar woning had kunnen kopen, betekent namelijk niet dat thans sprake is van twee bouwpercelen. Uit de definitie van het begrip “bouwperceel” in de planregels kan dit niet worden afgeleid. Ook indien wel sprake zou zijn van twee bouwpercelen, is het bouwwerk naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het bestemmingsplan, omdat het bouwwerk geheel is gerealiseerd op het stuk grond achter de woning van eiseres.
9. Dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, leidt evenwel niet tot het oordeel dat verweerder tot handhavend optreden over had moeten gaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het perceel van [persoon 1] een erf is, zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Eiseres betwist echter dat het perceel kan worden aangemerkt als achtererfgebied zoals bedoeld in voornoemd artikel. De rechtbank volgt haar niet in dit betoog. Het perceel bevindt zich immers achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Dat het bouwwerk niet achter de woning van [persoon 1] is geplaatst, maar achter de woning van eiseres, is gelet op de definitie van “achtererfgebied” niet relevant nu daarbij geen rekening wordt gehouden met het uitzicht vanuit het perceel van omwonenden. Het ter zitting besproken voorbeeld in het informatieblad “Bij een hoofdgebouw behorende bouwwerken” van het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties leidt niet tot een ander oordeel, omdat de in dat blad opgenomen illustratieve voorbeelden niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval.
11. Omdat het bouwwerk naar het oordeel van de rechtbank in het achtererfgebied is geplaatst en tussen partijen niet in geschil is dat aan de overige vereisten van artikel 2, aanhef en derde lid, en artikel 5 en 8 van bijlage II bij het Bor wordt voldaan, is voor het bouwwerk geen omgevingsvergunning vereist. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. Dat het bouwwerk eiseres’ uitzicht zou belemmeren en volgens verweerder ook als mantelzorgwoning mag worden gebruikt, is binnen dit beoordelingskader niet relevant.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.