ECLI:NL:RBDHA:2016:8992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over maatwerkvoorschriften en geluidsniveaus voor een inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk en eisers, die bezwaar maakten tegen het besluit van verweerder om maatwerkvoorschriften voor een inrichting te wijzigen. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. G.G.M. Johannes, voerden aan dat verweerder ten onrechte geen maatwerkvoorschriften heeft opgenomen voor het maximale geluidsniveau, ondanks dat er laad- en losactiviteiten plaatsvinden in de inrichting. Verweerder stelde dat de geluidsniveaus niet zijn veranderd ten opzichte van de oude situatie en dat het opleggen van maatwerkvoorschriften op dit punt niet nodig was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de wijziging van de inrichting van een metaalwerkplaats naar een magazijn voor kappersmeubelen. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen maatwerkvoorschriften voor het geluidsniveau op te leggen, aangezien de geluidsniveaus gelijk zijn gebleven of naar beneden zijn bijgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de beslissing van verweerder om de maatwerkvoorschriften te handhaven, werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het bevoegd gezag bij het stellen van maatwerkvoorschriften en de terughoudende toetsing door de rechter.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8525

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser](eiser) en
[eiseres](eiseres), te [woonplaats] , samen eisers
(gemachtigde: mr. G.G.M. Johannes)
en

het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, verweerder

(gemachtigden: R. Verhees en M. Keijzers).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bij besluit van 26 mei 2010 opgelegde maatwerkvoorschriften voor de inrichting [bedrijf] B.V. (hierna ook: de inrichting) gewijzigd en nieuwe maatwerkvoorschriften vastgesteld.
Bij besluit van 19 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. De inrichting is gelegen op het perceel [adres 1] te [woonplaats] (het perceel). Bij besluit van 26 mei 2010 heeft verweerder maatwerkvoorschriften opgelegd aan de inrichting. Ten aanzien van het geluid zijn ter plaatse van de gevel van de woning van eisers onder meer de volgende maatwerkvoorschriften opgenomen bij dit besluit:
Punt
Dag 07.00 – 19.00 uur
Avond 19.00 – 23.00 uur
Nacht 23.00 – 07.00 uur
Lar, LT in dB(A)
LAmax in dB(A)
Lar, LT in dB(A)
LAmax in dB(A)
Lar, LT in dB(A)
LAmax in dB(A)
[adres 2] , achtergevel
30*
50
30
40
30
40
[adres 2] , zijgevel
31*
50
30
40
30
40
 Inclusief reflectie van de achterliggende gevel
1.2
De inrichting is een type B-inrichting als bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), zijnde een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en die geen inrichting type A is.
1.3
Op 26 september 2011 heeft de houder van de inrichting een melding gedaan op grond van artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) in samenhang met artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit voor het wijzigen van de inrichting. De inrichting is veranderd van een metaalwerkplaats naar een magazijn van kappersmeubelen en delen met bijbehorende laad- en losactiviteiten. In de nieuwe situatie vinden er hoogstens vijf vrachtwagenbewegingen per week plaats. Er is volgens de aanvraag geen vast personeel meer in de inrichting aanwezig behalve voor het laden en lossen.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bij besluit van 26 mei 2010 opgelegde maatwerkvoorschriften voor de inrichting gewijzigd en de volgende nieuwe maatwerkvoorschriften vastgesteld:
1. Geluid
1.1
In plaats van het gestelde in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, ter plaatse van de gevels van de woningen die in tabel 1 zijn genoemd niet meer bedragen dan de in tabel 1 genoemde geluidsniveaus.
Tabel 1: Immissieposities en norm van het LAr,LT in dB(A)
Punt en omschrijving
Dag
07.00 – 19.00 uur
Avond
19.00 – 23.00 uur
Nacht
23.00 – 07.00 uur
1 [adres 2] , achtergevel*
30
30
30
2 [adres 2] , zijgevel
27
30
30
3 [adres 3] , achtergevel
37
30
30
4 Overige woningen
30
30
30
*
Op deze positie geldt het geluidsniveau inclusief gevelreflectie
1.2
Een in de inrichting aanwezige geluidsinstallatie mag niet voor de woningen van derden hoorbaar zijn.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften (de commissie), ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Door de wijziging van de inrichting zijn alleen laad- en losactiviteiten overgebleven. Op grond van het Activiteitenbesluit gelden de maximale geluidsniveaus niet voor laad- en losactiviteiten gedurende de dag, zodat het opleggen van maatwerkvoorschriften op dit punt niet aan de orde is, aldus verweerder.
3. Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen en voeren, samengevat weergegeven, aan dat verweerder ervan is uitgegaan dat in de nieuwe situatie alleen sprake is van laad- en losactiviteiten op het perceel terwijl er tevens niet nader omschreven activiteiten zijn vergund voor 10 uren per dag. Ten onrechte heeft verweerder dan ook afgezien van de vaststelling van maatwerkvoorschriften ter zake van het maximale geluidsniveau (LAmax) gedurende de dag. Als gevolg hiervan gelden ook voor andere activiteiten de algemene normen van het Activiteitenbesluit, te weten een LAmax van 70 dB(A) gedurende de dag, terwijl voorheen ter plaatse van de gevel van de woning van eisers een LAmax van 50 dB(A) gold. Verweerder heeft voorts ten onrechte het advies van de commissie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, nu dat advies onvoldoende is gemotiveerd. Zo heeft de commissie in haar advies nagelaten in te gaan op de bezwaargronden van eisers dat er gedurende 10 uren per dag activiteiten plaatsvinden. Voorts hebben eisers in hun beroepschrift verwezen naar een lopende procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in verband met de herziening van het bestemmingsplan van het plangebied waaronder de inrichting valt.
4. Verweerder heeft zich naar aanleiding van de beroepsgronden van eisers op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een verslechtering van de toegestane geluidsniveaus ten opzichte van de vorige maatwerkvoorschriften. De LAr,LT grenswaarden zijn gelijk gebleven of naar beneden bijgesteld en het LAmax voor het laden en lossen, zijnde de enige activiteit die nog in de inrichting plaatsvindt, is ongewijzigd gebleven. Anders dan eisers veronderstellen, is er geen sprake van andere onbenoemde activiteiten gedurende 10 uren per dag. De duur van 10 uren die wordt genoemd in het maatwerkvoorschrift heeft betrekking op het nagalmniveau in de hal als gevolg van de laad- en losactiviteiten. Voor de berekening daarvan is uitgegaan van de bedrijfsduur zoals die eerder is aangehouden in de uitgevoerde akoestische onderzoeken in 2002 en 2006. Het is de inrichting niet toegestaan om andere activiteiten te verrichten dan in de melding zijn benoemd. Indien de inrichting dit wel voornemens is dan zal zij opnieuw een melding daarvan moeten doen, die vervolgens door verweerder zal worden beoordeeld. Niet het maatwerkbesluit maar de melding in het kader van het Activiteitenbesluit is doorslaggevend voor beantwoording van de vraag welke activiteiten door de inrichting mogen worden uitgevoerd. Het maatwerkbesluit regelt slechts welke geluidgrenswaarden op de inrichting van toepassing zijn. Dat bij omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken laat volgens verweerder onverlet dat het hem vrijstaat andere geluidgrenswaarden dan de algemeen geldende normen aan een inrichting op te leggen.
5. Artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a
07:00–19:00 uur
19:00–23:00 uur
23:00–07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
Artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten.
Op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder komt beleidsvrijheid toe bij de beantwoording van de vraag of hij gebruik zal maken van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen en dient daarbij een belangenafweging te maken. De rechter moet de beslissing van verweerder terughoudend toetsen. Voor deze zaak betekent dit dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om te volstaan met de nu opgelegde maatwerkvoorschriften, en of hij het opleggen van de door eisers extra gevraagde maatwerkvoorschriften inzake het LAmax heeft kunnen weigeren.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het voor de activiteit laden en lossen niet noodzakelijk is maatwerkvoorschriften vast te stellen ten aanzien van het LAmax, omdat die activiteiten enkel gedurende de dagperiode plaatsvinden. Dit brengt mee dat gelet op het bepaalde in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit maximale geluidsniveaus niet van toepassing zijn. Deze situatie is gelijk aan die ten tijde van het maatwerkbesluit van 26 mei 2010, nu het LAmax destijds ook werd uitgesloten voor wat betreft het laden en lossen gedurende de dagperiode.
8.1
Anders dan door eisers is gesteld, is met de opgelegde maatwerkvoorschriften geen vergunning verleend op basis waarvan de inrichting gedurende 10 uren per dag activiteiten naar believen mag verrichten. Zoals ter zitting door verweerder nogmaals is toegelicht, hebben de 10 uren die in het primaire besluit worden beschreven, betrekking op het nagalmniveau van de hal als gevolg van de laad- en losactiviteiten. Hierbij is uitgegaan van de bedrijfsduur zoals eerder is aangehouden in de uitgevoerde akoestische onderzoeken van 2002 en 2006. Wil de inrichting andere activiteiten ontplooien dan die bij de melding op 26 september 2011 zijn aangegeven, dan moet de inrichting hiervan melding maken bij verweerder en zullen, zoals ter zitting ook door verweerder is benadrukt, zo nodig nieuwe maatwerkvoorschriften moeten worden opgesteld. Mochten eisers de indruk hebben dat er andere activiteiten plaatsvinden dan voor de inrichting zijn toegestaan, dan kunnen zij verweerder verzoeken om handhavend op te treden.
8.2
Nu in de inrichting alleen laad- en losactiviteiten plaatsvinden en het toegestane maximale geluidsniveau op dit punt niet is veranderd, heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren tot het opleggen van maatwerkvoorschriften ten aanzien van het LAmax. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank volgt eisers evenmin in hun standpunt dat een maximaal geluidsniveau moet worden vastgesteld voor het geval een eventuele rechtsopvolger van [bedrijf] B.V. andere activiteiten wil ontplooien waarvoor wel een LAmax kan of moet worden vastgesteld. Immers, indien een inrichting andere activiteiten gaat ontplooien of wordt overgenomen dan moet hiervan melding worden gemaakt ingevolge het Activiteitenbesluit waarna zo nodig opnieuw maatwerkvoorschriften zullen worden vastgesteld.
10. Anders dan eisers hebben betoogd is er geen sprake van beleid, gericht op een verruiming van de mogelijkheden voor dit bedrijf. Het gaat hier om maatwerkvoorschriften die slechts voor deze inrichting - zoals die nu in werking is - gelden. De vrees van eisers dat zij geen mogelijkheid hebben om te zijner tijd tegen nieuwe maatwerkvoorschriften op te komen als zij niet in actie zouden komen tegen het nu aan de orde zijnde besluit is dan ook ongegrond. Deze beroepsgrond faalt dus ook.
11. Hetgeen eisers hebben aangevoerd ten aanzien van de lopende procedure bij de Afdeling en het beleid van de gemeente om af te mogen wijken van het bestemmingsplan, heeft geen betrekking op de vastgestelde maatwerkvoorschriften voor de inrichting, zodat die grond hier onbesproken kan blijven.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
13. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, voorzitter, en mr. C.J. Waterbolk en mr. M. Tjepkema, leden, in aanwezigheid van mr. F. Willems - Gerritse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.