ECLI:NL:RBDHA:2016:899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
09/819151-15, 09/765014-15 (t.t.g.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in Albert Heijn door meerderjarige verdachte met een strafblad

Op 28 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere inbraken, waaronder een poging tot inbraak in een Albert Heijn in Leiden. De verdachte was al meer dan 130 dagen in voorlopige hechtenis en werd vrijgesproken van vier van de vijf tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan een poging tot inbraak in de Albert Heijn, waarbij hij op 5 september 2015 een raam had verbroken. De rechtbank legde een jeugddetentie van twee maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de andere tenlastegelegde feiten, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van hulpverlening. De uitspraak benadrukte de impact van het delict op de winkel en de financiële gevolgen daarvan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/819151-15, 09/765014-15 (t.t.g.)
Datum uitspraak 28 januari 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
thans preventief gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting “De Hartelborgt”
te Spijkenisse.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. P. Celikkal, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 09/819151-15 (verder ook: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 05 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, een raam heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 01 september 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen sigaretten onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een schuifdeur te forceren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 25 augustus 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen sigaretten onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een deur te forceren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van parketnummer 09/765014-15 (verder ook: dagvaarding II)
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand aan de [adres 2] weg te nemen enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen heeft getracht een of meerdere deur(en) te forceren en/of een ruit
heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 21 februari 2015 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand aan de [adres 2] weg te nemen enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking
en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen heeft getracht een of meerdere deur(en) te forceren en/of een ruit heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar opzettelijk op de uitkijk te staan;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 december 2014 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning [adres 3] ) heeft weggenomen twee, althans een laptop(s) en/of twee, althans een ING-bankpas(sen) en/of een spaarpot met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde 1] of diens kind(eren), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een klapraam te forceren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Dagvaarding I, feiten 1, 2 en 3
3.1.1
Inleiding
In deze zaak draait het om een reeks inbraken die gedurende de nacht bij Albert Heijn in winkelcentrum De Stevenshof te Leiden hebben plaatsgevonden, waarbij telkens grote hoeveelheden sigaretten zijn weggenomen.
Na de inbraken op 25 augustus 2015 (feit 3) en 1 september 2015 (feit 2) is door de politie een mob-eye geplaatst en is er steeds door de politie gesurveilleerd.
Nadat op 5 september 2015 (tenlastegelegd als feit 1) wederom getracht wordt in te breken, houdt de politie drie personen aan, waaronder de verdachte.
Niet ter discussie staat dat de verdachte het hem onder feit 1 tenlastegelegde feit heeft begaan, gelet op de diverse processen-verbaal van verbalisanten en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij bij dit feit op heterdaad is aangehouden en dat de inhoud van het dossier klopt.
De centrale vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte ook kan worden aangemerkt als pleger van de andere twee inbraken, hem onder 2 en 3 tenlastegelegd.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten heeft begaan.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 de verdachten op heterdaad zijn betrapt en dat de modus operandi die gebruikt is bij dit feit dezelfde is als bij de feiten 2 en 3 is gebruikt. Daarnaast hebben de verbalisanten gerelateerd dat de daders van de feiten 2 en 3 in postuur en kleding gelijkend zijn op de aangehouden verdachten van feit 1. De officier van justitie heeft voorts gewezen op een proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2015 (bladzijde 66 van het proces-verbaal), waarbij is gerelateerd dat verdachte na zijn aanhouding, ongevraagd, heeft gezegd: “Ik kom hier nu voor de derde keer en drie keer raak. Ik had naar mijn ouders moeten luisteren. Mijn ouders zeiden nog weet goed wat je doet. En meestal als ze dit zeggen gaat het mis”
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt op het volgende neer. Ten aanzien van feit 1 wordt geen verweer gevoerd, gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting hieromtrent. De raadsvrouw heeft zich wel afgevraagd of er sprake is van medeplegen, aangezien uit het dossier niet valt op te maken dat de verdachten met elkaar bewust en nauw hebben samengewerkt.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte vrij moet worden gesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het proces-verbaal waaruit de modus operandi zou moeten blijken, wordt niet ondersteund met beeldmateriaal of ander steunbewijs. Bovendien is uit het forensisch onderzoek niet gebleken dat de verdachte wordt gelinkt aan deze feiten. Aan hetgeen de verdachte tegen de verbalisanten heeft gezegd op 5 september 2015 kan geen bewijs voor zijn betrokkenheid bij deze feiten worden ontleend; de verdachte ontkent ten stelligste dat hij hiermee bedoelde dat hij voor de derde keer bij een inbraak in deze Albert Heijn betrokken was. De raadsvrouw heeft dan ook verzocht de verdachte van de feiten 2 en 3 vrij te spreken.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
14 januari 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2015263421-1, d.d. 5 september 2015, inhoudende
de verklaring van [benadeelde 2] namens Albert Heijn (p. 46-47);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
5 september 2015, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2015263421-31, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] (p. 58-60).
Nadere overweging ten aanzien van het onderdeel ‘medeplegen’
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen, zal de rechtbank dit verweer verwerpen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten en heeft de verdachte aan de totstandkoming van het delict een actieve bijdrage geleverd.
Conclusie
De rechtbank zal dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaren dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in Albert Heijn.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in de redenering dat op grond van de signalementen van de daders en de modus operandi de verdachte ook deze feiten heeft gepleegd. Daartoe acht zij redengevend dat uit het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat alle inbraken telkens door dezelfde drie daders zijn gepleegd.
De signalementen van de daders alsook de modus operandi zijn van dermate algemene aard dat niet valt uit te sluiten dat een ander dan de verdachte betrokken is geweest bij het plegen van deze feiten.
De rechtbank heeft in het dossier geen ander (steun)bewijs aangetroffen die de redenering van de officier van justitie ondersteunt.
De verdachte wordt derhalve vrijgesproken van de feiten 2 en 3.
3.2
Dagvaarding II, feit 1
3.2.1
Inleiding
Op 21 februari 2015 krijgt de politie de melding dat er op de Calandkade te Den Haag in een loods bij de voormalige RAC hallen vier personen aan het inbreken zijn. Twee personen zouden op de uitkijk staan en twee personen zouden binnen in de loods zijn. Ter plaatse ziet de politie twee personen naast de RAC hallen staan en deze personen rennen, bij het zien van de politie, weg. Zij worden even later aangehouden. Vervolgens worden enige tijd later nog twee personen aangehouden, waaronder de verdachte.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte, die enige betrokkenheid ontkent, één van de personen was die bij de loods probeerde in te breken.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Hij meent dat op grond van het voorliggende dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte als één van de daders valt aan te merken.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.2.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Overwogen wordt dat het enkele feit dat de verdachte in de buurt van de RAC hallen aanwezig was onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring. Daarbij acht de rechtbank het relevant dat geen van de medeverdachten verklaart dat zij samen met de verdachte waren die avond en er verder geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
3.3
Dagvaarding II, feit 2
3.3.1
Inleiding
Op 25 december 2014 worden er bij een inbraak in de woning aan de [adres 3] te Ridderkerk meerdere goederen weggenomen, waaronder twee pinpassen.
Na onderzoek blijkt dat er door [medeverdachte 4] met de weggenomen pinpassen drie keer is gepind in de Bio Bio supermarkt te Den Haag. [medeverdachte 4] verklaart bij de politie dat hij op verzoek van de verdachte, die samen met [medeverdachte 5] was, met deze pinpassen heeft gepind en dat hij hiervoor € 40,- heeft gekregen.
De verdachte ontkent betrokkenheid bij dit feit.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in de woning van de aangever.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan. Hij heeft gewezen op de verklaring van [medeverdachte 4] , die beschikt over daderkennis, en op het feit dat de auto die gebruikt werd door de medeverdachte [medeverdachte 5] op die datum in de buurt van de woning van de aangever is gesignaleerd.
3.3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van dit feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat die de verdachte plaatsen in de buurt van de woning van de aangever, maar dat deze aanwijzingen
voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak onvoldoende concreet zijn – ook in onderlinge samenhang bezien – om tot een bewezenverklaring te komen van het in vereniging plegen van de woninginbraak, zoals tenlastegelegd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
ten aanzien van parketnummer 09/819151-15 (verder ook: dagvaarding I)
1.
hij op 05 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, een raam heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I onder 1, 2 en 3 en het hem bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte onder toepassing van artikel 77we juncto 38v Sr. een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van één jaar op te leggen, subsidiair één week vervangende jeugddetentie, inhoudende: elektronisch toezicht, een gebiedsverbod voor de Schilderswijk en een avondklok. Voor het geval de rechtbank de invulling van de maatregel te zwaar acht, heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel in te vullen met een contactverbod met [medeverdachte 5] .
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan de verdachte een onvoorwaardelijke straf conform het voorarrest op te leggen, aangezien de verdachte in het kader van de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen nog vier maanden moet uitzitten. Daarnaast is zij de mening toegedaan dat hulpverlening noodzakelijk is, maar reeds eerder is opgelegd en dat deze op basis van dat vonnis kan worden voortgezet.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in Albert Heijn, waarbij zij getracht hebben een grote hoeveelheid sigaretten mee te nemen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met een steen de glazen schuifpui ingegooid en de vitrines waar de sigaretten lagen geprobeerd open te breken.
Omdat in de betreffende winkel van Albert Heijn in korte termijn meerdere keren was ingebroken, was de politie alert en snel ter plaatse, zodat het gelukkig bij een poging tot inbraak is gebleven. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij heeft bijgedragen aan de schade en niet heeft stilgestaan bij de financiële gevolgen die de winkel als gevolg van zijn handelen heeft ondervonden.
6.3.2
De persoon van de verdachte
Vast staat dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij het strafbare feit heeft gepleegd, slechts drie maanden na zijn meest recente veroordeling d.d. 4 juni 2015, van welke veroordeling hij in een proeftijd liep. Kennelijk hebben de eerdere veroordelingen de verdachte er niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan het plegen van een strafbare feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 24 december 2015. Daaruit komt onder meer naar voren – zakelijk weergegeven – dat de Raad zich grote zorgen maakt over de omgeving waarin de verdachte opgroeit. De ouders lijken hem onvoldoende te kunnen structureren en begrenzen. De negatieve beïnvloeding vanuit zijn vriendengroep is groot, waardoor de kans op herhaling als zeer hoog wordt ingeschat. Daarnaast zijn er zorgen om de gewetensontwikkeling van de verdachte. Hij lijkt weinig inzicht te hebben in wat zijn gedrag voor anderen betekent. Hulpverlening en behandeling komen onvoldoende van de grond. Er is overwogen om een gedragsbeïnvloedende maatregel te adviseren, maar gelet op de weigering van de verdachte om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, is niet duidelijk kunnen worden welke behandelmodules geschikt zijn.
Binnen een strak gestructureerde setting functioneert de verdachte goed. Zodra deze structuur wegvalt, valt hij weer terug in zijn oude delictgedrag.
Om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken en de behandeling en begeleiding een zo groot mogelijke kans van slagen te geven is elektronisch toezicht en verplichte begeleiding in het kader van ITB Harde Kern geïndiceerd. Daarnaast is behandeling in de vorm van Topzorg bij De Waag geïndiceerd om de kans op gedragsverandering zo groot mogelijk te maken.
Geadviseerd wordt dan ook aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke en een deels voorwaardelijke detentiestraf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden elektronisch toezicht, wonen bij de moeder, meewerken aan individuele behandeling bij de Waag en de meldplicht, en de uitvoering van het toezicht en de begeleiding op te dragen aan Stichting Jeugdbescherming west. Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
6.3.3
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te melden duur een passende reactie vormt op het gedrag van de verdachte.
Hoewel de rechtbank de grote zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming deelt en in de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte aanleiding ziet voor het inzetten van hulpverlening, is er voor een voorwaardelijk strafdeel - gelet op de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis en het feit dat de rechtbank slechts één feit bewezen heeft verklaard - geen ruimte meer.
De noodzakelijk geachte hulpverlening kan bovendien worden ingezet in het kader van reeds eerder opgelegde voorwaardelijke straf(fen).
In verband met de omstandigheid dat de duur van de op te leggen jeugddetentie korter is dan de duur die de verdachte (op de dag van de zitting) reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis bij bevel van 15 januari 2015 met onmiddellijke ingang opgeheven.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 en 3 en de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
POGING TOT DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015263421 (p.1-205)