ECLI:NL:RBDHA:2016:8957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
09-807152-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling op het station Laan van NOI te Den Haag

Op 3 augustus 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie anderen betrokken was bij een gewelddadige aanval op twee slachtoffers op het station Laan van NOI in Den Haag. De verdachte heeft op 8 november 2015, in vereniging met anderen, het slachtoffer [slachtoffer 1] meermalen geschopt en geslagen, zelfs toen deze op de grond lag en buiten bewustzijn was. Daarnaast heeft de verdachte stenen naar een vrouw, [slachtoffer 2], gegooid en haar bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag, openlijk in vereniging geweld plegen en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 1] van € 11.160,09, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van de opgelopen schade door de geweldsdelicten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de rechters en griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807152-16
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Alphen aan den Rijn”, locatie Maatschapslaan, te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 mei 2016 (
pro forma) en 20 juli 2016 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. de Graaf en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, door met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal (krachtig), op/tegen zijn gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal (krachtig), op/tegen zijn gezicht en/of hoofd en/of lichaam te schoppen en/of te trappen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gescheurd vaatvlies in oog (met blijvend zichtsverlies) en/of gebroken neus en/of afgebroken tand) heeft toegebracht, door met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal (krachtig), tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal (krachtig), tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gescheurd vaatvlies in oog (met blijvend zichtsverlies) en/of gebroken neus en/of afgebroken tand) toe te brengen, door met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal (krachtig), tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal (krachtig), tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Den Haag, op of aan de openbare weg, Station Den haag Laan van noi, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- duwen en/of trekken aan het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- ten val brengen/laten vallen van die [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) schoppen en/of trappen tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die (op de grond liggende) [slachtoffer 1] en/of
-(vervolgens) slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die (op de grond liggende) [slachtoffer 1]
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel (te weten een gescheurd vaatvlies in het oog en/of gebroken neus en/of afgebroken tand en/of één of meer kneuzingen in het gelaat en/of lichaam) ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 8 november 2015 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meerdere ste(e)n(en) naar die, zich op dat moment op korte afstand van hem verdachte, bevindende [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op 8 november 2015 te Den haag [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk één of meerdere ste(e)n(en) in de richting van die [slachtoffer 2] gegooid en/of voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "vieze blanke" en/of "ik neuk je kankerhard" en/of moet ik je opzoeken, moet ik naar je toekomen, ik kom je opzoeken" en/of m'n leven is nu kapot, en jullie maken het nog meer kapot" , althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 8 november 2015 te Den Haag samen met anderen [slachtoffer 1] tegen zijn gezicht, hoofd en lichaam heeft geschopt/getrapt en gestompt/geslagen (feit 1). Deze handelingen zijn primair ten laste gelegd als poging doodslag, subsidiair als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als een poging daartoe. Deze en nog een aantal andere handelingen zijn eveneens ten laste gelegd als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] , terwijl het door de verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad (feit 2). Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij diezelfde dag stenen naar [slachtoffer 2] heeft gegooid. Dit is ten laste gelegd als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 3, 1e cumulatief/alternatief) en als een bedreiging waarbij de verdachte zich ook dreigend naar haar zou hebben uitgelaten (feit 3, 2e cumulatief/alternatief).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 3 verweten mondelinge bedreiging op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu daarvoor - mede gelet op de ontkenning van de verdachte - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Ten aanzien van de overige feiten heeft de verdediging geen verweer gevoerd en zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1 t/m 3
Voor zover de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van de feiten, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte de hierna vermelde bewezen verklaarde feiten heeft begaan, op de hierna vermelde bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 315 en 316, met bijlagen (p. 317 t/m 324);
- het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 325 t/m 330;
- het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 604 t/m 606;
- het proces-verbaal bevindingen nav verkregen medische informatie bezoek spoedeisende hulp aangever, p. 165, met bijlagen (p. 166 t/m 172);
- het proces-verbaal uitkijken camerabeelden Cameratoezicht R’dam, p. 925 t/m 935;
- het proces-verbaal samenvatting camerabeelden incident, p. 1046 t/m 1071;
- een geschrift, te weten een rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek van videobeelden betreffende een geweldsincident d.d. 08-11-2015’ van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 17 juni 2016, opgesteld door W. Duijst (8 pagina’s);
- de bijlage bij het proces-verbaal van verhoor [verdachte] p 835;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 juli 2016.
Kwalificatie van het handelen van de verdachte
De rechtbank kwalificeert het handelen van de verdachte ten opzichte van [slachtoffer 1] als een poging tot doodslag.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, zijn broer en twee anderen het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, veelvuldig en keihard hebben geschopt niet alleen tegen het lichaam maar ook tegen het hoofd. Zelfs toen het slachtoffer niet meer bewoog, is de verdachte samen met zijn broer door gegaan. Zij hebben hem toen nog een groot aantal keiharde vuistslagen op het hoofd gegeven. De kans dat het slachtoffer als gevolg van dit alles was komen te overlijden moet als aanmerkelijk worden aangemerkt. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. Naar algemene ervaringsregels kan het meermalen met geschoeide voet schoppen en het met vuisten slaan tegen het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Dit blijkt ook evident uit het rapport van de forensisch arts van het NFI. Deze aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer hebben de verdachte en zijn medeverdachten ook bewust aanvaard. Niet voor niets heeft de broer van de verdachte immers verklaard dat hij de verdachte heeft weggetrokken want “
je mag iemands leven niet afnemen”.
Gelet op dit alles stelt de rechtbank vast dat de verdachte en diens medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij door hun handelen het slachtoffer dodelijk zouden verwonden, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer en daarmee medeplegen van poging doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 315 en 316, met bijlagen (p. 317 t/m 324);
- het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 325 t/m 330;
- het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 604 t/m 606;
- het proces-verbaal bevindingen nav verkregen medische informatie bezoek spoedeisende hulp aangever, p. 165, met bijlagen (p. 166 t/m 172);
- het proces-verbaal uitkijken camerabeelden Cameratoezicht R’dam, p. 925 t/m 935;
- het proces-verbaal samenvatting camerabeelden incident, p. 1046 t/m 1071;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 juli 2016.
Strafverzwarende omstandigheid
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid dat het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Op zichzelf staat vast dat de aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Of dit letsel het gevolg is geweest van het specifiek door de verdachte en niet van het door de anderen gepleegde geweld, kan de rechtbank op basis van dit dossier echter niet vaststellen, zodat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 3, 1e cumulatief/alternatief:
- het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 347 t/m 352;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 juli 2016.
Vrijspraak feit 3, 2e cumulatief/alternatief
Onder feit 3, 2e cumulatief/alternatief wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling door stenen naar [slachtoffer 2] te gooien en woordelijke bedreigingen naar haar te uiten.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] verklaart dat de verdachte de hem hier verweten woorden “moet ik je opzoeken, moet ik naar je toekomen, ik kom je opzoeken” naar het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft geroepen. Dit onderdeel levert derhalve geen bedreiging op tegen [slachtoffer 2] . De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte - ondanks zijn ontkenning - de hem verweten woorden “m'n leven is nu kapot, en jullie maken het nog meer kapot” en de beledigende woorden “vieze blanke” en “ik neuk je kankerhard” wel degelijk naar [slachtoffer 2] heeft geroepen. Dit soort uitlatingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling op.
Vast staat dat de verdachte meerdere stenen naar [slachtoffer 2] heeft gegooid. Deze actie van de verdachte is hiervoor (feit 3) reeds gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Dit betekent dat de verdachte [slachtoffer 2] niet ‘slechts’ heeft bedreigd met zware mishandeling, maar daartoe daadwerkelijk een poging heeft gedaan. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank dit gooien met de stenen niet ook te kwalificeren als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de bedreiging van [slachtoffer 2] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 08 november 2015 te Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, (krachtig), op/tegen zijn gezicht en hoofd en lichaam
heeft geslagenen/of
gestompten
- meermalen, (krachtig), op/tegen zijn gezicht en hoofd en lichaam
heeft geschopten/of
getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 08 november 2015 te Den Haag, op of aan de openbare weg, Station Den
Haag Laan van
NOI, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermalen
- duwen en trekken aan het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- slaan en/of stompen tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- ten val brengen/laten vallen van die [slachtoffer 1] en
- ( vervolgens) schoppen en/of trappen tegen het gezicht en hoofd en lichaam van die (op de grond liggende) [slachtoffer 1] en
- ( vervolgens) slaan en/of stompen tegen het gezicht en hoofd en lichaam van die (op de grond liggende) [slachtoffer 1] ;
3.
hij op 8 november 2015 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere stenen naar die, zich op dat moment op korte afstand van hem, verdachte, bevindende [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het geval van een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank overweegt dat van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht sprake is wanneer het feit onder meer dan één strafbepaling kan worden begrepen én de betrokken strafbepalingen een vergelijkbare strekking hebben. Nu de strafbaarstelling van poging tot doodslag ziet op bescherming van het menselijk leven, terwijl de strafbaarstelling van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen - primair - ziet op bescherming van de openbare orde, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 3, 1e cumulatief/alternatief:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van veel kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. De verdediging heeft hiertoe verwezen naar jurisprudentie over vergelijkbare zaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Op 8 november 2015, ongeveer half vier in de middag, loopt de verdachte luid bellend over een perron op station Laan van NOI in Den Haag. Hij heeft ruzie met zijn vriendin en schreeuwt en scheldt door de telefoon. Als hij daarop wordt aangesproken door het latere slachtoffer [slachtoffer 2] vanaf het tegenoverliggende perron, begint hij haar uit te schelden. Vervolgens gooit hij meerdere stenen in haar richting. Eén van die stenen raakt een abri waarin het latere slachtoffer [slachtoffer 1] zit te wachten op de metro. [slachtoffer 1] roept daarop de verdachte ter verantwoording. Er ontstaat een woordenwisseling tussen hen beiden, waarbij de verdachte schreeuwend aan [slachtoffer 1] vraagt of hij hem soms moet komen opzoeken. De verdachte verlaat daarna het perron. Als [slachtoffer 1] slechts een paar minuten later op het punt staat om in de metro te stappen, komen de verdachte, zijn broer en twee andere mannen het perron oprennen. Binnen enkele seconden zijn zij bij [slachtoffer 1] en ontstaat een vechtpartij. Aanvankelijk weet [slachtoffer 1] zijn vier aanvallers nog van zich af te houden, maar al snel is de overmacht de groot. Hij wordt geduwd en getrokken, geslagen, geschopt en ten val gebracht. Als [slachtoffer 1] naast de metro op de grond ligt, gaat het geweld met ongekende hevigheid door. [slachtoffer 1] , die op enig moment het bewustzijn is verloren, wordt nog vele malen hard tegen zijn hoofd en lichaam geschopt en geslagen. Uiteindelijk lopen de verdachte en zijn mededaders in rustig tempo en schijnbaar onaangedaan het perron af, het slachtoffer bewegingloos op de grond achterlatend. De hele vechtpartij heeft dan hooguit twee minuten geduurd, maar dit is genoeg geweest om [slachtoffer 1] ernstig toe te takelen. Er sprake van zodanig ernstig oogletsel, dat het zicht aan een oog waarschijnlijk sterk verminderd zal blijven, er zijn delen van zijn tanden afgebroken, zijn neus staat scheef en hij heeft op zijn gezicht en lichaam bloeduitstortingen. Desondanks kan [slachtoffer 1] nog van geluk spreken dat hij de confrontatie niet met de dood heeft moeten bekopen. Het is dan ook goed voorstelbaar dat [slachtoffer 1] , zoals hij ter zitting heeft verklaard, nog dagelijks lichamelijke en psychische klachten van het gebeurde ondervindt. Ook [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat zij daar last van heeft. Zij durfde pas weer langs het station van Laan van NOI te reizen toen zij wist dat de daders opgepakt waren.
De rechtbank vindt het schokkend dat de verdachte, ogenschijnlijk met een futiele aanleiding, zo tekeer is gegaan tegen het slachtoffer. Hij heeft daarmee blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van een ander. Alles heeft zich afgespeeld op klaarlichte dag op een druk station ten overstaan van een metro vol mensen. Ook bij hen zal dit gevoelens van onmacht en onveiligheid hebben opgeroepen. De verdachte heeft er verder niet echt overtuigend blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien. Weliswaar heeft hij ter terechtzitting spijt betuigd, maar eerder heeft hij de schuld vooral bij anderen - zijn toenmalige vriendin, het slachtoffer [slachtoffer 2] en het slachtoffer [slachtoffer 1] - gelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 11 februari 2016, waaruit volgt dat hij, ondanks zijn relatief jonge leeftijd, reeds veelvuldig met justitie in aanraking is geweest, ook voor delicten met een geweldscomponent.
Hoewel S.P. van der Hoorn (GZ-psycholoog) in zijn Pro Justitia rapportage van 30 maart 2016 heeft vermeld dat de verdachte zijn medewerking aan het psychologisch onderzoek heeft geweigerd - met als gevolg dat hij geen uitspraken kon doen over het huidige functioneren van de verdachte - heeft de psycholoog wel vermeld dat er uit het strafdossier aanwijzingen naar voren komen voor de aanwezigheid van psychische problematiek. Bij een Pro Justitia onderzoek in 2009 werd verder gesproken over zwakbegaafdheid en gedragsproblematiek. De verdachte gaf in februari 2016 bij de rechter-commissaris aan dat hij verslaafd is aan cannabis en hij ontvangt een Wajong-uitkering, aldus de psycholoog.
De rechtbank heeft ten slotte kennis genomen van het advies van GGZ Reclassering Palier van 26 april 2016. De reclassering benoemt eveneens dat er in het verleden aanwijzingen waren voor een gedragsstoornis bij de verdachte. Zo heeft de verdachte volgens de reclassering een agressiestraining gevolgd, zag de Forensische Polikliniek de Waag in 2008 aanwijzingen voor een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie en bleek uit het in februari 2009 door het NIFP uitgevoerde psychologische onderzoek dat hij destijds op een zwakbegaafd intelligentieniveau functioneerde. De door De Waag geconstateerde gedragsstoornis werd bevestigd, waarbij werd aangegeven dat deze zich mogelijk door kon ontwikkelen naar een cluster B persoonlijkheidsstoornis, waarvan trekken werden geconstateerd. In 2010 stond de verdachte vijf maanden onder behandeling bij Het Palmhuis van de Jutters (een instelling voor Jeugdpsychiatrie), waarbij de woede van de verdachte ten aanzien van de buitenwereld en het externaliseren van zijn problemen opviel. Hoewel de genoemde diagnostiek inmiddels verouderd is, geeft het volgens de reclassering wel een indicatie van de richting waarin de problematiek van de verdachte gezocht moet worden. De reclassering concludeert voorts dat het goed gaat met de verdachte zolang er begeleiding in zijn leven aanwezig is. Wanneer dit wegvalt, lukt het hem (nog) niet om zijn leven zelf weer op de rit te krijgen of te houden. In contact met de reclassering gaf de verdachte aan dat zich steeds agressiever ging voelen doordat hij niet om wist te gaan met de praktische problemen die in zijn leven ontstonden. Blowen was een uitvlucht en daarnaast leidde deze situatie tot suïcidegedachten en een poging tot suïcide.
De reclassering schat de kans op recidive hoog in. De verdachte staat volgens de reclassering wel open voor hulp en begeleiding. Omdat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek door de psycholoog is het de reclassering niet duidelijk met welk traject hij gebaat zou zijn en met welke factoren hierin rekening dient te worden gehouden. De reclassering adviseert daarom een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in detentie clean is geworden en geen cannabis meer gebruikt en dat hij wil meewerken aan hulp en agressietraining.
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Dit leidt in beginsel tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, maar tot een hogere straf dan de verdediging heeft bepleit, nu de door de verdediging aangedragen jurisprudentie naar het oordeel van de rechtbank niet ziet op vergelijkbare zaken.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate van geweld, dat het hierbij gaat om twee slachtoffers, waarbij het geweld tegen het tweede slachtoffer door de verdachte met drie anderen is gepleegd, dat dit op klaarlichte dag op een station ten overstaan van vele omstanders is gebeurd en dat de verdachte de initiator is geweest van deze geweldshandelingen.
Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt voor de rechtbank de noodzaak van begeleiding en behandeling zodat zoveel mogelijk voorkomen kan worden dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw aan dit soort geweldsfeiten schuldig zal maken. Daarom ziet de rechtbank aanleiding een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de verdachte zich moet melden bij de reclassering en zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het meewerken aan diagnostiek en het ondergaan van een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling. Nu er eerst meer inzicht moet komen in de problematiek van de verdachte en niet kan worden uitgesloten dat een daarop aansluitende behandeling niet binnen twee jaren zal zijn afgerond in combinatie met het als hoog ingeschatte recidiverisico, zal de rechtbank aan deze voorwaardelijke straf een proeftijd van drie jaren verbinden.
De rechtbank merkt ten slotte op dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf door de oplegging van een voorwaardelijk gedeelte effectief zes maanden korter is dan de door de officier van justitie geëiste straf.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 21.160,09, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (bestaande uit de waarde van de beschadigde telefoon en kleding, de aanschaf van een nieuwe telefoon, het eigen risico van de zorgverzekering in verband met ambulancekosten, medicijnkosten, huishoudelijke hulp en mantelzorg en reiskosten naar de zitting) en immateriële schade (€ 20.000,00).
7.2
De conclusie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering voor wat betreft de materiele schade en tot toewijzing van een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1] is door de verdediging niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal dit toewijzen tot de hoogte van het gevorderde bedrag van € 1.160,09. Voor wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering in beginsel voldoende is onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Nu er in tegenstelling tot het ter onderbouwing aangehaalde voorbeeld uit de smartengeldgids in onderhavige zaak nog geen sprake is van een eindsituatie met betrekking tot het letsel, zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen en acht zij een bedrag van € 10.000,00 als vergoeding ter zake van immateriële schade thans naar billijkheid toewijsbaar. Ten aanzien van de meer gevorderde immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 11.160,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2015 (de pleegdatum van de feiten).
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte tevens hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.160,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2015, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

Omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten van het op de beslaglijst (die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 3 genummerde voorwerp aan de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 47, 57, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 2e cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3, 1e cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 3, 1e cumulatief/alternatief:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179 te (2594 AH) Den Haag) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan alle aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en zich onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 11.160,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 11.160,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting door de verdachte en/of een van zijn mededaders aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting door de verdachte en/of zijn mededaders aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten:
3 1.00 Stk Telefoontoestel Kl:wit
SAMSUNG sm-g900f
S5.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. E.M.A. Vinken, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH2R015065 (onderzoek Waspik), van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche District B, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1108).