3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 23 september 2015 traden mrs. [benadeelde 2] en [benadeelde] op als officier van justitie ter zitting; het betrof een pro-forma zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank te Rotterdam in de zaak tegen de verdachte [stiefvader] Op de publieke tribune waren onder andere de vriendin van de verdachte [stiefvader] en haar zoon [verdachte 1] (verder: de verdachte) aanwezig.
Nadat de rechtbank [stiefvader] had meegedeeld dat zijn verzoek om opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen en de behandeling van de zaak had aangehouden, werd [stiefvader] door de parketpolitie de zaal uit begeleid.
Daarbij heeft hij in de richting van de moeder van de verdachte geroepen: maak ze maar af.De verdachte zat naast zijn moeder.
De verdachte keek vervolgens in de richting van de officieren van justitie en zei toen “jullie gaan eraan” en maakte daarbij met één van zijn handen een snijdende beweging langs zijn keel. Vervolgens liep hij een stukje opzij, ging stilstaan en leunde met beide handen op de balustrade voor de publieke tribune en keek nogmaals enige tijd indringend in de richting van de officieren. Daarna verliet hij samen met het overige publiek en onder begeleiding van de bode de zittingszaal. Buiten de zittingszaal en buiten gehoor van de officieren zou hij de bedreigingen meermalen luidruchtig hebben herhaald.
Beide officieren van justitie hebben van de bedreiging op ambtsbelofte een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
Ook hebben beide officieren van justitie direct na de bedreiging de bodeen de rechtbankhiervan op de hoogte gesteld. Tevens is gezien dat officier van justitie [benadeelde 2] aangedaan was.
Gelet op de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de officieren van justitie, bezien in samenhang met de aangifte, is de rechtbank van oordeel dat wettig bewezen kan worden verklaard dat de verdachte beide officieren van justitie heeft bedreigd met de woorden “jullie gaan eraan” en daarbij met één van zijn handen een snijdende beweging langs zijn keel heeft gemaakt.
De rechtbank heeft daarnaast ook de overtuiging dat de verdachte het feit heeft begaan, hoewel hij volhardt in zijn ontkenning.
Uit diverse verklaringen van getuigen blijkt dat de emoties bij de verdachte erg hoog waren opgelopen en dat hij erg boos was. Buiten de zittingszaal heeft de verdachte bedreigingen geuit in soortgelijke bewoordingen als aan hem ten laste gelegd.
[getuige] en [getuige 2] hebben dit gehoord.
Dit alles sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verdachte de officieren van justitie wel degelijk heeft bedreigd.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij wel erg gefrustreerd/boos was, maar dat hij geen bedreiging heeft geroepen en ook geen bedreigend gebaar heeft gemaakt omdat hij zoiets nooit zou doen, acht de rechtbank - gelet op het voorgaande - niet geloofwaardig.
Dit geldt temeer nu de verdachte ook ontkent op de gang een soortgelijke bedreiging te hebben geroepen, terwijl dit duidelijk door twee getuigen is gehoord.
Door de woorden die de verdachte heeft gebruikt, het gebaar dat hij heeft gemaakt en de agressieve houding van de verdachte terwijl hij langs de balustrade liep en de officieren van justitie aankeek, kon bij de officieren van justitie de redelijke vrees ontstaan dat zij met de dood werden bedreigd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het aan de verdachte ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.