ECLI:NL:RBDHA:2016:8773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
09/777153-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van officieren van justitie door verdachte tijdens zitting

Op 28 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 september 2015 in Rotterdam twee officieren van justitie heeft bedreigd. De bedreiging vond plaats tijdens een pro-formazitting waarbij de verdachte's stiefvader werd behandeld. De verdachte, geboren in 1998, heeft tijdens de zitting tegen de officieren gezegd: 'jullie gaan eraan' en maakte daarbij een snijdende beweging langs zijn keel. De rechtbank heeft het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard, ondanks de ontkenning van de verdachte. De officieren van justitie hebben op ambtsbelofte verklaard dat de verdachte hen heeft bedreigd, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging ernstige gevolgen heeft voor de rechtsgang en dat officieren van justitie hun werk zonder angst moeten kunnen uitvoeren. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met een vervangende jeugddetentie van 20 dagen indien hij de taakstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nog niet eerder was veroordeeld en geen zorgen vertoonde in zijn ontwikkeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in jeugdstrafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777153-15
Datum uitspraak: 28 juli 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren te [woonplaats] op [geboortedag] 1998,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 juli 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Mol en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2015 te Rotterdam [benadeelde] en/of [benadeelde 2] (beide officier van justitie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
- tegen voornoemde [benadeelde] en/of [benadeelde 2] gezegd 'jullie gaan eraan', althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking en/of
- in de richting van die [benadeelde] en/of [benadeelde 2] gekeken en met één van zijn handen een snijdende
beweging langs zijn keel gemaakt;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich op 23 september 2015 te Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van twee officieren van justitie.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
De officier van justitie heeft daartoe gesteld dat twee officieren van justitie op ambtsbelofte een verklaring hebben afgelegd dat de verdachte in hun richting heeft gekeken, heeft gezegd
“jullie gaan eraan” en daarbij een snijdende beweging langs zijn keel heeft gemaakt.
Verklaringen op ambtsbelofte wegen, aldus de officier van justitie, zwaarder dan een verklaring van een burger. Tezamen vormen de verklaringen van de officieren van justitie dan ook voldoende wettig bewijs. Hoewel de verdachte ontkent, heeft de officier van justitie aangegeven dat hij, gelet op alle verklaringen van de getuigen, ook de overtuiging heeft dat de verdachte het feit zoals ten laste is gelegd, heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, nu het feit misschien wel wettig, maar niet overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft daartoe, kort weergegeven, aangevoerd dat de verdachte blijft bij zijn ontkenning dat alleen de officieren van justitie in exact dezelfde bewoordingen spreken over de bedreiging, dat alle andere getuigen - die aandacht hadden voor de verdachte - deze bedreiging niet hebben gezien of gehoord en ook alle overige getuigen niet. De sfeer op de zitting was, aldus de raadsman, bovendien dusdanig gespannen, rommelig en rumoerig dat een vergissing gemakkelijk kan ontstaan. De stiefvader van de verdachte ontplofte toen de rechtbank uitspraak deed in zijn zaak en riep, aldus enkele getuigen, soortgelijke bewoordingen als die aan de verdachte zijn ten laste gelegd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Op 23 september 2015 traden mrs. [benadeelde 2] en [benadeelde] op als officier van justitie ter zitting; het betrof een pro-forma zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank te Rotterdam in de zaak tegen de verdachte [stiefvader] Op de publieke tribune waren onder andere de vriendin van de verdachte [stiefvader] en haar zoon [verdachte 1] (verder: de verdachte) aanwezig.
Nadat de rechtbank [stiefvader] had meegedeeld dat zijn verzoek om opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen en de behandeling van de zaak had aangehouden, werd [stiefvader] door de parketpolitie de zaal uit begeleid.
Daarbij heeft hij in de richting van de moeder van de verdachte geroepen: maak ze maar af. [2] De verdachte zat naast zijn moeder. [3]
De verdachte keek vervolgens in de richting van de officieren van justitie en zei toen “jullie gaan eraan” en maakte daarbij met één van zijn handen een snijdende beweging langs zijn keel. Vervolgens liep hij een stukje opzij, ging stilstaan en leunde met beide handen op de balustrade voor de publieke tribune en keek nogmaals enige tijd indringend in de richting van de officieren. Daarna verliet hij samen met het overige publiek en onder begeleiding van de bode de zittingszaal. Buiten de zittingszaal en buiten gehoor van de officieren zou hij de bedreigingen meermalen luidruchtig hebben herhaald. [4]
Beide officieren van justitie hebben van de bedreiging op ambtsbelofte een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. [5]
Ook hebben beide officieren van justitie direct na de bedreiging de bode [6] en de rechtbank [7] hiervan op de hoogte gesteld. Tevens is gezien dat officier van justitie [benadeelde 2] aangedaan was.
Gelet op de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de officieren van justitie, bezien in samenhang met de aangifte, is de rechtbank van oordeel dat wettig bewezen kan worden verklaard dat de verdachte beide officieren van justitie heeft bedreigd met de woorden “jullie gaan eraan” en daarbij met één van zijn handen een snijdende beweging langs zijn keel heeft gemaakt.
De rechtbank heeft daarnaast ook de overtuiging dat de verdachte het feit heeft begaan, hoewel hij volhardt in zijn ontkenning.
Uit diverse verklaringen van getuigen blijkt dat de emoties bij de verdachte erg hoog waren opgelopen en dat hij erg boos was. Buiten de zittingszaal heeft de verdachte bedreigingen geuit in soortgelijke bewoordingen als aan hem ten laste gelegd.
[getuige] en [getuige 2] hebben dit gehoord.
Dit alles sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verdachte de officieren van justitie wel degelijk heeft bedreigd.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij wel erg gefrustreerd/boos was, maar dat hij geen bedreiging heeft geroepen en ook geen bedreigend gebaar heeft gemaakt omdat hij zoiets nooit zou doen, acht de rechtbank - gelet op het voorgaande - niet geloofwaardig.
Dit geldt temeer nu de verdachte ook ontkent op de gang een soortgelijke bedreiging te hebben geroepen, terwijl dit duidelijk door twee getuigen is gehoord.
Door de woorden die de verdachte heeft gebruikt, het gebaar dat hij heeft gemaakt en de agressieve houding van de verdachte terwijl hij langs de balustrade liep en de officieren van justitie aankeek, kon bij de officieren van justitie de redelijke vrees ontstaan dat zij met de dood werden bedreigd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het aan de verdachte ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 23 september 2015 te Rotterdam [benadeelde] en [benadeelde 2] (beide
nofficier van justitie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
- tegen voornoemde [benadeelde] en [benadeelde 2] gezegd 'jullie gaan eraan' en
- in de richting van die [benadeelde] en [benadeelde 2] gekeken en met één van zijn handen een snijdende
beweging langs zijn keel gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van twee officieren van justitie, terwijl zij in de zittingszaal bezig waren met de uitoefening van hun functie.
Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor deze officieren van justitie en het werk dat hen is opgedragen. Officieren van justitie moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij bedreigd te worden, of angst te hebben dat zij in de zittingszaal bedreigd zouden kunnen worden.
De bedreigende uitlatingen zijn bovendien gedaan in het bijzijn van anderen en zijn daardoor des te grievender geweest.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte nog niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 19 januari 2016. Blijkens dit rapport zijn er op school, thuis en voor wat betreft zijn vrijetijdsbesteding geen zorgen. Het enige zorgpunt is dat de verdachte, indien hij het gevoel heeft dat hem onrecht wordt aangedaan, boos en rancuneus kan zijn. De verdachte staat niet open voor een aanpak gericht op gedragsverandering. De moeder biedt de verdachte ondersteuning door gesprekken over hoe hij met boosheid en emoties om kan gaan, als hij het gevoel heeft dat hem onrecht wordt aangedaan. Nu er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van de verdachte wordt geadviseerd hem een werkstraf op te leggen.
De op te leggen straf
Volgens de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting Jeugd wordt bij een bedreiging als uitgangspunt een werkstraf vanaf 20 uren opgelegd. De bedreiging van twee officieren van justitie met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl zij in een zittingszaal bezig zijn met de uitoefening van hun functie, is naar het oordeel van de rechtbank als sterk strafverzwarend aan te merken.
De volstrekt ontkennende houding van de verdachte ter terechtzitting weegt niet in zijn voordeel mee.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde
arbeid, voor de tijd van
40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Biever, rechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van de Politie Eenheid Rotterdam, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1700-2015350693, ongenummerd.
2.Proces-verbaal verhoor [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2016, pt.8;
3.Proces-verbaal verhoor [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2016, pt. 5.
4.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , nummer PL1700-2015350693-1, op
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2015 van [benadeelde] , officier van justitie,
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , op 5 oktober 2015 opgesteld en ondertekend door
7.Antwoord van mrs. [naam] en [naam] en [naam] , op schriftelijke vragen van de