ECLI:NL:RBDHA:2016:8753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
AWB 16/8691 en 16/3486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000 met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Congolese vreemdeling, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door het Bureau Medische Advisering (BMA) was afgewezen. Het BMA concludeerde dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was, ondanks de psychische problemen van eiser, waaronder een posttraumatische stressstoornis en suïcidale gedachten. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn gezondheidstoestand een medische noodsituatie met zich meebracht.

De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies niet voldoende inzichtelijk was en dat verweerder niet had nagevraagd bij de behandelaars van eiser over de inhoud van de crisiscontacten. Hierdoor was het BMA-advies niet zorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd eiser vrijgesteld van het betalen van griffierecht en werden de proceskosten aan eiser vergoed.

De rechtbank benadrukte dat bij het afgeven van een BMA-advies, verweerder zich moet vergewissen van de zorgvuldigheid en volledigheid van het advies. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van medische noodsituaties in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/8691 (beroep)
AWB 16/3486 (voorlopige voorziening)
V-nr: [v-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 20 juli 2016 in de zaak tussen
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum] , van Congolese nationaliteit, verzoeker en eiser, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 februari 2016 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 19 april 2016 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 25 april 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Omdat eiser tegen het bestreden besluit beroep heeft ingesteld, geldt het verzoek om voorlopige voorziening als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig mevrouw V.M. Corcelle, tolk in de Franse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht door eiser, aannemelijk is gemaakt dat eiser niet over voldoende inkomsten beschikt en niet in staat is de verschuldigde griffierechten te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt en eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen voor de behandeling van zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening.
Ten aanzien van het beroep
2. Op 14 januari 2016 heeft eiser een kennisgeving verzoek tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Eiser heeft op 27 januari 2016 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
3.1
In het kader van de aanvraag van eiser is door het Bureau Medische Advisering (BMA) op 21 januari 2016 advies (BMA-advies) uitgebracht. Uit het BMA-advies blijkt dat bij eiser sprake is van een posttraumatische stressstoornis die zich manifesteert in het regelmatig herbeleven van traumatische ervaringen, ernstige slaapstoornissen en vermoeidheid. Daarnaast is sprake van overmatige prikkelbaarheid, concentratieproblemen, lichamelijke klachten (met name pijnen), angsten , depressie (matig van ernst) en chronische suïcidale gedachten. Eiser staat voor zijn psychische klachten onder behandeling (traumatherapie) van GGZ zorginstelling Equator. Eiser ontvangt daarnaast medicatie (trazodon en quetiapine). Het BMA concludeert dat onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat bij het uitblijven van een medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Daarbij neemt het BMA in aanmerking dat zich geen (levensbedreigende) incidenten hebben voorgedaan en dat eiser nog nooit (gedwongen) opgenomen is geweest. Volgens de BMA-arts is eiser, gelet op de huidige medische inzichten, in staat om te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig. Aanbevolen wordt dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis.
3.2
Verweerder heeft onder verwijzing naar dit BMA-advies de aanvraag afgewezen en de afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) nu uit het BMA-advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen en bij terugkeer naar het land van herkomst, bij het uitblijven van medische behandeling, geen medische noodsituatie op korte termijn is te verwachten.
4. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
5. Eiser voert aan dat hij, gelet op zijn gezondheidstoestand, wel degelijk in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Er zal een medische noodsituatie op korte termijn ontstaan indien de behandeling wordt gestaakt. Het BMA-advies wordt weersproken door zijn behandelend psychiater in de brief van 10 december 2015. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het BMA op onjuiste gronden tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn omdat zich geen levensbedreigende incidenten hebben voorgedaan en geen daadwerkelijke suïcidepogingen hebben plaatsgevonden. Uit de brief van de behandelend psychiater blijkt immers dat sprake is geweest van crisiscontacten.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen, is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, inzichtelijk is en de conclusies kan dragen. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van 13 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO0794). Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
6.2
Het BMA heeft in het BMA-advies geconcludeerd dat bij het uitblijven van medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. Het BMA heeft daartoe onder meer van belang geacht dat zich geen levensbedreigende incidenten hebben voorgedaan, dat geen sprake is geweest van nadrukkelijke intenties of daadwerkelijke pogingen tot suïcide en dat geen melding is gemaakt van specifieke maatregelen/afspraken ter beteugeling van een suïcidegevaar. De rechtbank stelt vast dat uit de brief van de behandelaars van eiser blijkt dat eiser behoort tot een bewezen hoge risicogroep voor suïcidaal gedrag en dat sprake is geweest van crisiscontacten in de afgelopen maanden in verband met verhoogde suïcidaliteit. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij tijdens deze crisiscontacten op zoek was naar manieren om een einde aan zijn leven te maken en dat hij toen contact heeft gezocht met zijn behandelaars van Equator. De behandelaars hebben vervolgens medicatie voorgeschreven, hebben ruim een halfuur op eiser ingepraat en daarnaast moest eiser een paar uur bij Equator verblijven teneinde een daadwerkelijke poging tot suïcide te voorkomen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zonder nadere uitleg van de behandelaars van eiser omtrent de inhoud van de crisiscontacten niet inzichtelijk is op grond waarvan het BMA tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is geweest van levensbedreigende incidenten, nadrukkelijke intenties tot suïcide of specifieke maatregelen/afspraken ter beteugeling van suïcidegevaar en er dus geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. Nu de behandelaars vermeldden dat sprake was geweest van crisiscontacten, had het BMA aan de behandelaars dienen na te vragen waaruit die crisiscontacten bestonden en of er al dan niet sprake was van levensbedreigende incidenten. Nu het BMA dit heeft nagelaten, is het BMA-advies naar het oordeel van de rechtbank op dit punt niet inzichtelijk en had verweerder dit advies niet aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen.
7.
Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist en de zaak terugkeert in de bezwaarfase waarbij sprake is van schorsende werking van het bezwaar zodat geen sprake is van uitzettingsdreiging.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488.,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/8691,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/3486,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- stelt eiser vrij van de verplichting tot het betalen van griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.488,-- (zegge: duizendvierhonderdachtentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:SA
D: B
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.