ECLI:NL:RBDHA:2016:8680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
09/817140-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door inklimming uit woning in Lisse met celstraffen en schadevergoeding

Op 28 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen die op 9 december 2015 een kluis met duizenden euro's hebben gestolen uit een woning in Lisse. De rechtbank heeft de mannen celstraffen opgelegd tot 150 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, om herhaling te voorkomen. Twee van de drie mannen zijn daarnaast veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers van de woningoverval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mannen zich toegang tot de woning hebben verschaft door middel van inklimming, waarbij ze een raam hebben geforceerd. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit zou begaan, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, voldoende bewijs tegen zich had, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 270,-- is vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/817140-16
Datum uitspraak: 28 juli 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 april 2016 en 14 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Fikenscher en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.A.W. Nillessen, advocaat te Den Bosch, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 december 2015 te Lisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit een woning ( [adres 2] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door braak, verbreking
en/of inklimming, te weten door (met een voorwerp) een raam(kozijn) te verbreken/forceren;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 december 2015 te Lisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis (met inhoud) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van kluis wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1] Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de boordeling van de bewijsvraag.
Op 9 december 2015 werd uit een woning aan de [adres 2] te Lisse een kluis met daarin – onder meer – een geldbedrag van € 8.000,-- bestaande uit briefjes van € 50,--, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , weggenomen. De daders zijn door een raam op de eerste verdieping naar binnen gekomen. [2]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte degene is geweest die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak of inklimming (primair), dan wel heling (subsidiair), van voornoemde kluis.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Op 9 december 2015 deed [slachtoffer 3] namens zijn ouders aangifte van diefstal van een kluis met inhoud. Hij verklaarde dat hij de dag ervoor had gezien dat een donkerblauwe Ford Focus het terrein van het autogaragebedrijf, dat grenst aan de woning van zijn ouders aan de [adres 2] in Lisse, op kwam rijden en verdachte en een andere persoon uit de auto stapten. Verdachte vroeg bij aangever naar het repareren van de auto en tevens of de vader van aangever op vakantie was. Omdat aangever dit niet vertrouwde, heeft hij voor de zekerheid het kenteken van de betreffende auto opgeschreven. [3]
Verbalisanten hebben het door aangever opgegeven kenteken, [kenteken] , bevraagd via het politiesysteem, waaruit bleek dat het een blauwe Ford Focus betrof, gesteld op naam van [medeverdachte 1] . Verbalisanten hebben ook camerabeelden bekeken die waren opgenomen bij het autogaragebedrijf. Op de beelden was te zien dat op 9 december 2015 rond 01:30 uur twee personen richting de woning aan de [adres 2] in Lisse liepen en dat tussen 02:00 en 02:30 uur drie personen in een auto stapten en wegreden. De achterklep van de auto
– volgens de verbalisanten een Ford Focus model hatchback – was niet gesloten en stond op een kier. Het voertuig voerde een kenteken beginnend met [kenteken] . [4]
Verbalisanten reden dezelfde dag omstreeks 11:10 uur in de richting van de woning van verdachte en zagen onderweg een donkerblauwe Ford Focus rijden met kenteken [kenteken] . Verbalisanten hielden de auto staande. In de auto zaten drie personen: [medeverdachte 2] , verdachte [5] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft in eerste instantie een andere naam opgegeven en is daarop aangehouden en gefouilleerd. In de kleding van [medeverdachte 2] werden
– onder meer – 37 briefjes van € 50,-- aangetroffen. [6]
Diezelfde dag omstreeks 15:10 uur werd de woning aan de [adres 3] te Lisse, alwaar verdachte en zijn broertje [medeverdachte 2] staan ingeschreven, door de politie betreden en daar werd in de woonkamer een kluis aangetroffen waarvan het model en grootte overeenkomen met de weggenomen kluis uit de woning aan de [adres 2] te Lisse. [7] De kluis werd door de aangevers herkend als de weggenomen kluis. [8] De kluis lag met de achterzijde op de grond en de losse kluisdeur lag op de kluis. De kluis en de bijbehorende deur zijn onderzocht op sporen. Op de losse deur werden werktuigsporen, mogelijk veroorzaakt door een breekijzer of sloopbeitel, aangetroffen. De op de kluis en kluisdeur aangetroffen dactyloscopische sporen zijn onderzocht [9] en dit heeft geleid tot individualisatie op het signalement van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [10]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de nacht van 9 december 2015 op een bank in de huiskamer van de woning aan de [adres 3] heeft geslapen. Toen hij die ochtend wakker werd, stond er een kluis in de kamer. Verdachte en [medeverdachte 2] waren ook in de woning. Hij heeft samen met [medeverdachte 2] en verdachte de woning verlaten en is vervolgens door de politie staande gehouden. [11]
Het oordeel van de rechtbank
Ruim een halve dag na de diefstal is de gestolen kluis aangetroffen in een woning waar verdachte stond ingeschreven en waar hij die dag ook was geweest. Bovendien zaten op de kluis zijn handpalmafdrukken. Alleen al die omstandigheden duiden, zonder geloofwaardige verklaring van verdachte over een alternatief, op zijn betrokkenheid bij de diefstal.
Verdachte heeft verklaard dat hem is gevraagd om een kist te helpen tillen en dat over de kist een doek lag. Die verklaring acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. Verdachte heeft niet willen verklaren wie hem heeft gevraagd de kist te tillen, zodat zijn verklaring niet verifieerbaar is. Bovendien heeft hij niet kunnen uitleggen waarom uitgerekend de kluis die hij kennelijk had helpen tillen, kort daarna in zijn woning is aangetroffen. De rechtbank hecht dus geen waarde aan de verklaring van verdachte. Daar komt bij dat verdachte de ochtend na de diefstal met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] reed in een Ford Focus met kenteken [kenteken] , terwijl op de camerabeelden van de nacht van de diefstal is te zien dat drie personen vóór de woning waar de diefstal plaats had in een Ford Focus, met een kenteken beginnend met [kenteken] , stappen. In dezelfde auto is verdachte bovendien de dag vóór de diefstal naar het garagebedrijf naast de woning waar de diefstal plaats had gereden, waar hij heeft geïnformeerd naar de aanwezigheid van één van de bewoners van die woning, hetgeen de rechtbank duidt als voorverkenning voor de diefstal. Tot slot had [medeverdachte 2] de ochtend na de diefstal, toen hij met verdachte in de auto zat, een grote hoeveelheid biljetten van € 50,-- bij zich, terwijl in de gestolen kluis ook een grote hoeveelheid van zulke biljetten lag.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien redengevend voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de kluis.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 9 december 2015 te Lisse tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning ( [adres 2] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis (met inhoud), toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het positieve verloop van het schorsingstoezicht en verdachte derhalve een groter gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning door inklimming. Hij heeft zich samen met twee andere personen de toegang tot de woning verschaft door door het raam op de eerste verdieping naar binnen te klimmen. Hij of zijn mededaders hebben een kluis door het trapgat naar beneden gegooid, met aanzienlijke beschadigingen van het interieur van de woning tot gevolg, en vervolgens de kluis met inhoud meegenomen. Een woninginbraak is een ernstig feit. Niet alleen veroorzaakt het feit materiële schade, het maakt eveneens een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers. Het is bijzonder onaangenaam om te weten dat er vreemden in de woning zijn geweest en persoonlijke bezittingen hebben meegenomen. Ook veroorzaakt een woninginbraak in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 juli 2016 verdachte betreffende, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor diverse strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten. Dit heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om zich wederom aan een strafbaar feit schuldig te maken, hetgeen de rechtbank meeweegt in zijn nadeel.
Uit het rapport van Palier van 17 maart 2016, opgemaakt door D. van den Bos, reclasseringswerker, blijkt dat verdachte kampt met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een leesstoornis, ADHD, zwakbegaafdheid en een aantal somatische klachten. Mede hierdoor heeft verdachte geen opleiding afgerond en kan hij niet werken. Gelet op zijn beperkingen acht de rapporteur het wenselijk om externe sturing te geven door hem ambulant te begeleiden en hem de CoVa+ training te laten volgen, gepaard met een locatiegebod dat wordt gecontroleerd door elektronische controle gedurende 6 maanden. De woning waar verdachte zou moeten verblijven is daarvoor goedgekeurd. Vanwege zijn beperkingen acht de rapporteur het wenselijk dat de begeleiding wordt uitgevoerd door een organisatie die is gespecialiseerd in mensen met een verstandelijke beperking.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Als extra waarborg om verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten, zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich meldt bij de reclassering, dat hij een CoVa+ training volgt, dat hij verplicht wordt op nader door de reclassering te bepalen tijdstippen thuis te blijven met daaraan gekoppeld elektronisch toezicht, en dat hij zich laat behandelen en begeleiden door Ipse de Brugge.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 54.445,90, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij bepleit. In de eerste plaats omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primaire feit en er ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde onvoldoende rechtstreeks verband bestaat en in de tweede plaats omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 270,-- als vergoeding ter zake van immateriële schade, tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, aangezien vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 270,--. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, omdat vast is komen te staan dat de schade met ingang van
9 december 2015 is ontstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige onvoldoende onderbouwd. Zo is niet duidelijk of alle als schadepost opgevoerde voorwerpen daadwerkelijk in de kluis zaten en evenmin waarop de berekening van de waarde van die voorwerpen is gebaseerd. Omdat heropening van het onderzoek ter terechtzitting om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering nader te onderbouwen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De schadevergoedingsmaatregel

Aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 270,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 december 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat die straf,
groot 65 (VIJFENZESTIG) DAGEN,niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat verdachte:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd aanwezig is op de navolgende locatie: [adres 3] te Lisse, op door de reclassering te bepalen tijdstippen en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- zich op uiterlijk 5 dagen volgend op het vonnis meldt bij reclassering het Leger des Heils op het adres Conradkade 53 (2517 BR) te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van en zich laat begeleiden door Ipse de Brugge, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een CoVa+ training verzorgd door het Leger des Heils of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
geeft opdracht aan het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 270,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 9 december 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 270,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 december 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of zijn mededader aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of zijn mededader aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. S.M. Borkent, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Boon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015357451, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 162).
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , met bijlagen, pagina’s 73-77.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , met bijlage, pagina’s 101-102.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 103-106.
5.Relaas proces-verbaal, pagina 4, laatste alinea.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 103-106.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 106.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 141.
9.Proces-verbaal van sporenonderzoek, met bijlagen, pagina’s 142-144.
10.Proces-verbaal van uitslag sporenonderzoek, met bijlagen, pagina’s 145-158.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , pagina 69.