ECLI:NL:RBDHA:2016:868
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling van een kind in het kader van jeugdbescherming
Op 18 januari 2016 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een kind, geboren in 2002. Het verzoek tot verlenging was ingediend door de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, naar aanleiding van zorgen over de opvoedkundige en financiële draagkracht van de moeder. De vader van het kind, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal, voerde verweer tegen het verzoek. Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, werd het kind niet gehoord, maar de vader en de moeder waren aanwezig.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het kind feitelijk bij de vader verblijft en dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft eerder, op 8 januari 2015, de ondertoezichtstelling van het kind verlengd tot 24 januari 2016. De moeder heeft onvoldoende pedagogische en financiële middelen om voor haar kinderen te zorgen, wat heeft geleid tot de huidige situatie. De vader heeft echter aangegeven dat het goed gaat met het kind en dat de hulpverlening eerder schadelijk lijkt te zijn dan behulpzaam.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeert de kinderrechter dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, niet meer aanwezig zijn. Er is geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van het kind, en de kinderrechter wijst daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. De kinderrechter benadrukt dat de vader verantwoordelijk is om hulp in te schakelen indien dat nodig mocht zijn.