ECLI:NL:RBDHA:2016:8678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
09/827049-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door inklimming van een kluis uit een woning in Lisse door drie verdachten

Op 28 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen die op 9 december 2015 een kluis met daarin duizenden euro's hebben gestolen uit een woning in Lisse. De rechtbank heeft de verdachten celstraffen opgelegd tot 150 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, om herhaling te voorkomen. Twee van de drie mannen zijn daarnaast veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer wiens woning is overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich de toegang tot de woning hebben verschaft door middel van inklimming, waarbij zij een raam hebben geforceerd. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachten wettig en overtuigend schuldig zouden worden verklaard voor de diefstal. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachten bij de diefstal. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en de getuigen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachten als medeplegers van de diefstal moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de ernst van het feit, en heeft een gevangenisstraf opgelegd die in overeenstemming is met de gebruikelijke straffen voor dergelijke delicten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/827049-16
Datum uitspraak: 28 juli 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 april 2016 en 14 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Fikenscher en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Tilburg, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 december 2015 te Lisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning ( [adres 2] ) heeft weggenomen een kluis (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te
hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door braak, verbreking en/of inklimming, te weten door (met een voorwerp) een raam(kozijn) te verbreken/forceren;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 december 2015 te Lisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis (met inhoud) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van kluis wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding [1] Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de boordeling van de bewijsvraag.
Op 9 december 2015 werd uit een woning aan de [adres 2] te Lisse een kluis met daarin – onder meer – een geldbedrag van € 8.000,-- bestaande uit briefjes van € 50,--, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , weggenomen. De daders zijn door een raam op de eerste verdieping naar binnen gekomen. [2]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte degene is geweest die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak of inklimming (primair), dan wel heling (subsidiair), van voornoemde kluis.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover verdachte al betrokken zou zijn, er geen sprake is van medeplegen gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Op 9 december 2015 deed [slachtoffer 1] namens zijn ouders aangifte van diefstal van een kluis met inhoud. Hij verklaarde dat hij de dag ervoor had gezien dat een donkerblauwe Ford Focus het terrein van het autogaragebedrijf, dat grenst aan de woning van zijn ouders, op kwam rijden en dat [medeverdachte 1] en een andere persoon uit de auto stapten. [medeverdachte 1] informeerde bij aangever naar het repareren van de auto en tevens of de vader van aangever op vakantie was. Omdat aangever dit niet vertrouwde, heeft hij voor de zekerheid het kenteken van de betreffende auto opgeschreven. [3] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die dag met [medeverdachte 1] bij de garage is geweest om te informeren naar een reparatie van de auto. [4]
Verbalisanten hebben het door aangever opgegeven kenteken, [kenteken] , bevraagd via het politiesysteem, waaruit bleek dat het een blauwe Ford Focus betrof, gesteld op naam van verdachte. Verbalisanten hebben ook camerabeelden bekeken die waren opgenomen bij het autogaragebedrijf. Op de beelden was te zien dat op 9 december 2015 rond 01:30 uur twee personen richting de woning aan de [adres 2] in Lisse liepen en dat tussen 02:00 en 02:30 uur drie personen in een auto stapten en wegreden. De achterklep van de auto
– volgens de verbalisanten een Ford Focus model hatchback – was niet gesloten en stond op een kier. Het voertuig voerde een kenteken beginnend met [kenteken] . [5]
Verbalisanten reden dezelfde dag omstreeks 11:10 uur in de richting van de woning van de medeverdachten (de broers [medeverdachte 1] ) en zagen onderweg een donkerblauwe Ford Focus rijden met kenteken [kenteken] . Verbalisanten hielden de auto staande. In de auto zaten drie personen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] [6] en verdachte. [medeverdachte 2] heeft in eerste instantie een andere naam opgegeven en is daarop aangehouden en gefouilleerd. In de kleding van [medeverdachte 2] werden – onder meer – 37 briefjes van € 50,-- aangetroffen. [7]
Diezelfde dag omstreeks 15:10 uur werd de woning aan de [adres 3] te Lisse, alwaar [medeverdachte 1] en zijn broer [medeverdachte 2] staan ingeschreven, door de politie betreden en daar werd in de woonkamer een kluis aangetroffen, waarvan het model en grootte overeenkomen met de weggenomen kluis uit de woning aan de [adres 2] te Lisse. [8] De kluis werd door de aangevers herkend als de weggenomen kluis. [9] De kluis lag met de achterzijde op de grond en de losse kluisdeur lag op de kluis. De kluis en de bijbehorende deur zijn onderzocht op sporen. Op de losse deur werden werktuigsporen, mogelijk veroorzaakt door een breekijzer of sloopbeitel, aangetroffen. De op de kluis en deur aangetroffen dactyloscopische sporen zijn onderzocht [10] en dit heeft geleid tot individualisatie op het signalement van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [11] Op de plavuizenvloer van de hal en de woonkamer van de woning aan de [adres 3] werd een zwartkleurig krassenspoor waargenomen. Toen de politie de kluis probeerde te verplaatsen door middel van de wieltjes aan de onderkant, ontstonden soortgelijke krassen in de vloer. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij de nacht van 9 december 2015 op een bank in de woonkamer van de woning aan de [adres 3] heeft geslapen. Toen hij die ochtend wakker werd, stond er een kluis in de kamer. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren ook in de woning. Hij heeft samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de woning verlaten en is vervolgens door de politie staande gehouden. [13]
Het oordeel van de rechtbank
Ruim een halve dag na de diefstal is de gestolen kluis aangetroffen in een woning waar verdachte die nacht had geslapen. Bovendien zaten op de kluis zijn vingerafdrukken. Alleen al die omstandigheden duiden, zonder geloofwaardige verklaring van verdachte over een alternatief, op zijn betrokkenheid bij de diefstal. De verklaring van verdachte dat hij opeens een kluis zag staan toen hij wakker werd en uit nieuwsgierigheid de kluis heeft bekeken en aangeraakt, acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. Uit het dossier blijkt dat het om een zware kluis ging, die over de plavuizenvloer is gesleept, gezien de in de woning aan de [adres 3] waargenomen krassen. Dit vond plaats in de ruimte waar verdachte zou hebben geslapen en ging naar de rechtbank aanneemt met aanzienlijk geluid gepaard. Daarom acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij daarvan niets heeft meegekregen niet aannemelijk. Daar komt bij dat verdachte de ochtend na de diefstal met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] reed in zijn Ford Focus met kenteken [kenteken] , terwijl op de camerabeelden van de nacht van de diefstal is te zien dat drie personen vóór de woning waar de diefstal plaats had in een Ford Focus, met een kenteken beginnend met [kenteken] , stappen. In dezelfde auto zijn verdachte en [medeverdachte 1] bovendien de dag vóór de diefstal naar het garagebedrijf naast de woning waar de diefstal plaats had gereden, waar [medeverdachte 1] heeft geïnformeerd naar de aanwezigheid van één van de bewoners van die woning, hetgeen de rechtbank duidt als voorverkenning voor de diefstal. Tot slot had [medeverdachte 2] de ochtend na de diefstal, toen hij bij verdachte in de auto zat, een grote hoeveelheid biljetten van € 50,-- bij zich, terwijl in de gestolen kluis ook een grote hoeveelheid van zulke biljetten lag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien redengevend voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de kluis. Hoewel de bewijsmiddelen geen duidelijkheid bieden over de vraag wie daadwerkelijk in de woning is geweest en de kluis heeft weggenomen, blijkt uit voormelde feiten en omstandigheden voldoende dat er tussen de daders sprake is geweest van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking bij deze inbraak dat verdachte als medepleger daarvan moet worden aangemerkt. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 9 december 2015 te Lisse tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning ( [adres 2] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis (met inhoud), toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 102 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning door inklimming. Hij heeft zich samen met twee andere personen de toegang tot de woning verschaft door door het raam op de eerste verdieping naar binnen te klimmen. Hij of zijn mededaders hebben een kluis door het trapgat naar beneden gegooid, met aanzienlijke beschadigingen van het interieur van de woning tot gevolg, en vervolgens de kluis met inhoud weggenomen. Een woninginbraak is een ernstig feit. Niet alleen veroorzaakt het feit materiële schade, het maakt eveneens een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers. Het is bijzonder onaangenaam om te weten dat er vreemden in de woning zijn geweest en persoonlijke bezittingen hebben meegenomen. Ook veroorzaakt een woninginbraak in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 juli 2016, verdachte betreffende, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor diverse strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten. Dit heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om zich wederom aan een strafbaar feit schuldig te maken, hetgeen de rechtbank meeweegt in zijn nadeel.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van reclassering Nederland, opgemaakt op 18 april 2016 door C. Grau, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte weinig zelfinzicht toont en zijn problemen sterk externaliseert. De dakloosheid van verdachte is een risico op delictgedrag. Hij wenst hulp te krijgen bij het regelen van onderdak en herstel van uitkering en staat derhalve niet afwijzend tegenover begeleiding door Exodus.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Als extra waarborg om verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten, zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich meldt bij de reclassering, dat hij deelneemt aan GI-RN voor cognitieve vaardigheden en dat hij zich door Exodus of een soortelijke instelling laat begeleiden.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.313,72, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij bepleit, omdat deze de vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering onvoldoende onderbouwd. Zo is niet duidelijk of alle als schadepost opgevoerde voorwerpen daadwerkelijk in de kluis zaten en evenmin waarop de berekening van de waarde van die voorwerpen is gebaseerd. Omdat heropening van het onderzoek ter terechtzitting om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen haar vordering nader te onderbouwen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat die straf,
groot 67 (ZEVENENZESTIG) DAGEN,niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat verdachte:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag (of een andere door deze reclassering te bepalen reclasseringsinstelling) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de van de proeftijd zal laten begeleiden door Exodus of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een CoVa-training, waarbij verdachte zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. S.M. Borkent, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Boon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015357451, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 162).
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , met bijlagen, pagina’s 73-77.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , met bijlage, pagina’s 101-102.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 juli 2016.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 103-106.
6.Relaas proces-verbaal, pagina 4, laatste alinea.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 103-106.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 106.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 141.
10.Proces-verbaal van sporenonderzoek, met bijlagen, pagina’s 142-144.
11.Proces-verbaal van uitslag sporenonderzoek, met bijlagen, pagina’s 145-158.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 111.
13.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , pagina 69.