ECLI:NL:RBDHA:2016:8668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
13-20095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van abonnementstermijnen en schadevergoeding bij beëindiging sim-only overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Intrum Justitia Nederland B.V. en een gedaagde partij over de betaling van abonnementstermijnen van een sim-only telefoonabonnement. De gedaagde had een overeenkomst afgesloten met T-Mobile Netherlands B.V. die op 24 maart 2010 wegens wanbetaling door T-Mobile was ontbonden. Intrum, als rechtsopvolger van T-Mobile, vorderde betaling van de gedaagde voor onbetaalde facturen en schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in haar betalingsverplichtingen en heeft de vordering van Intrum grotendeels toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde een bedrag van € 875,55 aan Intrum moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak volgde na een comparitie van partijen en een prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad over telefoonabonnementen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
YFR
Rolnr.: 2178232 \ RL EXPL 13-20095
25 juli 2016

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intrum Justitia Nederland B.V.,gevestigd te 's-Gravenhage,
eisende partij,
gemachtigde: BSR Incasso & Gerechtsdeurwaarders,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: M.W. Cobussen.
Partijen zullen worden aangeduid als Intrum en [gedaagde] .

Verdere verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van het tussenvonnis van 15 oktober 2014, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Na het tussenvonnis heeft Intrum een akte uitlaten genomen. Vervolgens is de zaak aangehouden in afwachting van een prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad ten aanzien van telefoonabonnementen met toestel. De Hoge Raad heeft op 12 februari 2016 arrest gewezen, waarnaar de kantonrechter partijen heeft opgeroepen voor een comparitie van partijen, waarbij aan partijen is verzocht om voorafgaand aan de zitting te reageren op de uitspraak van de Hoge Raad en is eisende partij verzocht om een aantal specifieke gegevens over te leggen.
Voorafgaand aan de comparitie van partijen heeft [gedaagde] op 7 juni 2016 een antwoordakte genomen, en heeft Intrum op 10 juni 2016 een aantal producties in het geding gebracht en tevens – voor zover mogelijk – de verzochte gegevens verstrekt.
Vervolgens heeft op 15 juni 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen de heer [JA] namens Intrum, bijgestaan door mr. B. van den Berg, en [gedaagde] in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw M.W. Cobussen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking ter zitting is niet bereikt. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

Feiten

[gedaagde] is op 22 augustus 2009 met T-Mobile Netherlands B.V. (hierna: T-Mobile) via een zogeheten ‘early renewal’ een verlengde overeenkomst ter zake een ‘Relax 200 sim only’ aangegaan, met als ingangsdatum 20 december 2009. [gedaagde] heeft op 22 september 2009 haar abonnement opgewaardeerd met een ‘Sms maximaal’ en op 13 oktober 2009 met een ‘Relax 1000 sim only 06’.
De overeenkomst is op 24 maart 2010 wegens wanbetaling door T-Mobile ontbonden.
T-Mobile heeft de vorderingen die voortvloeien uit de overeenkomst tussen T-Mobile en [gedaagde] gecedeerd aan Intrum.

Vordering, grondslag en verweer

Intrum vordert – na wijziging van eis – dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Intrum te betalen een bedrag van € 1.040,10, te vermeerderen met rente en kosten.
Intrum legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het volgende ten grondslag. [gedaagde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de tussen partijen gesloten overeenkomst, nu zij de facturen van december 2009 tot en met februari 2010 onbetaald heeft gelaten. Tevens is [gedaagde] een schadevergoeding aan Intrum verschuldigd, nu de overeenkomst eerder is beëindigd vanwege wanbetaling.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover relevant – zal worden ingegaan.

Beoordeling

De kantonrechter stelt vast dat tussen T-Mobile en [gedaagde] met ingang van 20 december 2009 een sim-only abonnement is afgesloten, nu deze stelling door [gedaagde] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is weersproken en zulks ook blijkt uit de door Intrum in het geding gebrachte facturen.
De facturen van december 2009, januari 2010 en februari 2010 van in totaal € 721,19 zijn toewijsbaar. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat de overeenkomst al in december 2009 of in januari 2010 is beëindigd, zodat er nadien geen gebruikskosten meer gemaakt kunnen zijn, maar zij onderbouwt deze stelling op geen enkele wijze, en dit volgt ook niet uit de door Intrum in het geding gebrachte facturen. Dit verweer zal om die reden worden gepasseerd.
Intrum heeft uiteindelijk aan resterende abonnementstermijnen een bedrag van € 637,76 exclusief btw in rekening gebracht, en op dit bedrag een correctie van 50 % toegepast conform Rapport Ambtshalve Toetsing II, zodat aan schadevergoeding resteert een bedrag van € 318,88. Dit bedrag is als niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, toewijsbaar.
Aan hoofdsom is, gelet op het voorgaande, toewijsbaar een bedrag van € 1.040,10. Bij dagvaarding is aanspraak gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. De buitengerechtelijke kosten zullen overeenkomstig Rapport Voor-Werk II worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom van € 1.040,10 en bedragen derhalve € 150,-.
[gedaagde] heeft ter zitting van 15 juni 2016 nog aangegeven dat er een bedrag van € 400,- is betaald. Volgens Intrum is dit bedrag al verwerkt bij de dagvaarding. Nu de vordering, mede door het tijdsverloop en de rechtsontwikkelingen, meermalen is aangepast, zal opnieuw gekeken moeten worden naar deze betaling. Uitgaande van productie I bij dagvaarding, is bij dagvaarding ook betaling van de factuur van maart 2010 gevorderd van € 85,45. Betaling van deze factuur is later in de procedure niet meer gevorderd, zodat deze factuur geacht wordt te zijn voldaan uit de betaling van € 400,-. Dan resteert een bedrag van € 314,55. Niet onaannemelijk is dat dit bedrag bij dagvaarding conform de wettelijke bepalingen eerst op de rente en kosten in mindering is gebracht. Nu echter een ander (aanzienlijk lager) bedrag aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, en de rente naar aanleiding van dit vonnis opnieuw moet worden berekend, zal dit resterende bedrag – gemakshalve – in mindering worden gebracht op de toewijsbare hoofdsom inclusief de buitengerechtelijke kosten. Dit brengt mee dat toewijsbaar is een bedrag van € 875,55 (€ 1.040,10 + € 150,00 -/- € 314,55).
De gevorderde rente betreft de contractuele rente van 12,00 %. Nu in de dagvaarding niet uiteen is gezet dat er een rente van 12,00 % is overeengekomen, en bovendien een bedrag aan wettelijke rente is genoemd, zal slechts de wettelijke rente worden toegewezen als hierna vermeld.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Intrum te voldoen een bedrag van € 875,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 875,55 vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Intrum vastgesteld op € 1.026,34 waarvan € 500,- als het aan de gemachtigde van Intrum toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2016.