ECLI:NL:RBDHA:2016:8617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
VK-16/14331 en VK-16/14333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Iraakse neven en zwagers uit Fallujah afgewezen, maar beroep gegrond verklaard

In deze zaak hebben twee Iraakse neven en zwagers, afkomstig uit Fallujah, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen werden op 28 juni 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De eisers, die vrezen voor vervolging door IS en andere milities bij terugkeer naar Irak, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. Tijdens de zitting op 21 juli 2016 werden zij bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eisers over hun situatie geloofwaardig zijn, maar dat de staatssecretaris de vermoedens van de eisers over de risico's bij terugkeer niet aannemelijk heeft geacht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de eisers, waaronder hun soennitische achtergrond en de recente veiligheidssituatie in Irak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de motivering van de staatssecretaris onvoldoende is en heeft de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/14331 en 16/14333
V-nummers: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 juli 2016 in de zaak tussen
[naam 1], eiser 1, en
[naam 2],eiser 2,
mede ten behoeve van zijn minderjarige kinderen
[naam kind 1]en
[naam kind 2],hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. A. de Raad,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 28 juni 2016 (de bestreden besluiten), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure, heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen.
Eiser hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 21 juli 2016. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. B.J. Manspeaker, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Aleid, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op [geboortedatum 1] respectievelijk [geboortedatum 2] en bezitten de Iraakse nationaliteit. Eisers zijn neven en zwagers. Op 11 oktober 2015 hebben zij aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Eisers zijn afkomstig uit Fallujah. In juli 2014 is de echtgenote van eiser 2, tevens de zus van eiser 1, omgekomen bij een bombardement. Na de dood van zijn zus is eiser 1 benaderd door IS om zich bij hen aan te sluiten. Een maand na het bombardement zijn eisers vertrokken naar Al Nasiriyah, in de zuidelijke provincie Dhiqaar. Onderweg werden zij op de brug Bezebez tegengehouden door het leger. Nadat een aantal personen een klacht had ingediend over de militairen bij de Rode Halve Maan/de VN, werd een groep mannen, waaronder eisers, geslagen door de militairen. Eiser 1 is met een aantal anderen de rivier ingesprongen en naar de overkant gezwommen. Eiser 2 en zijn dochters werden later toch doorgelaten. Eisers hebben vervolgens ongeveer een jaar in Al Nasiriyah gewoond. Toen zij onder druk werden gezet om zich aan te sluiten bij milities, hebben zij besloten naar Bagdad te vertrekken en vervolgens hebben zij via Erbil het land verlaten. Bij terugkeer vrezen eisers vanwege bovengenoemde gebeurtenissen voor zowel IS, de zuidelijke milities, als het leger.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de verklaringen van eisers over de verschillende gebeurtenissen geloofwaardig. Echter de daaraan gekoppelde vermoedens van eisers over wat hen bij terugkeer te wachten staat, acht verweerder niet aannemelijk. Omdat Fallujah is aangemerkt als een gebied waar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Richtlijn 2011/95/EU, heeft verweerder onderzocht of er voor eisers een beschermingsalternatief is. Omdat eisers een jaar in Al Nasiriyah hebben gewoond, worden zij geacht zich daar opnieuw te kunnen vestigen. Voor eiser 2 geldt tevens dat hij zich in Bagdad zou kunnen vestigen, gelet op het feit dat hij na het incident op de brug zonder problemen Bagdad is ingereisd en hij tevens meermalen voor zijn werk in Bagdad heeft verbleven.
4. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de vermoedens van eisers over wat hen te wachten staat bij terugkeer naar Irak niet aannemelijk zijn. Niet aannemelijk is dat eisers vanwege het incident op de brug gearresteerd zullen worden, nu de namen van eisers zijn genoteerd door de Rode Halve Maan dan wel de VN en niet door het leger. Bovendien kon eiser 2 na het incident zonder problemen verder reizen en is hij voor zijn werk nog een aantal keren naar Bagdad gereisd. Ook blijkt uit de verklaringen van eisers niet dat zij problemen hebben ondervonden van de zuidelijke milities toen zij in Al Nasiriyah woonden, ook niet nadat zij hadden geweigerd zich bij hen aan te sluiten.
6. Eisers hebben in beroep stukken overgelegd met betrekking tot de psychische situatie van de dochters van eiser 2. Ter zitting is gebleken dat eisers met deze stukken een beroep doen op artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken niet af te leiden dat de dochters van eiser 2 niet in staat zijn om te reizen of dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan. De beroepsgrond faalt.
7. Tot slot hebben eisers betoogd dat verweerder hen ten onrechte beschermingsalternatieven heeft tegengeworpen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eisers soennieten zijn, ontheemd en afkomstig uit Fallujah, een gebied dat tot zeer kort geleden onder controle van IS stond. Ook is er onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eisers al een tijd weg zijn uit Al Nasiriyah. Eisers hebben in dit verband gewezen op een rapport van ACCORD van 20 januari 2016, waaruit blijkt dat Soennieten uit Anbar niet langer naar Al Nasiriyah kunnen reizen. Voorts stelt eiser 2 dat het voor hem niet mogelijk is zich te vestigen in Bagdad, omdat ontheemden in Bagdad zonder ID-kaart basale rechten worden ontzegd en een risico lopen op arrestatie en detentie. In dit verband wijst eiser 2 op het rapport van UNHCR van 3 mei 2016.
8. Volgens het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 30 oktober 1991 in zaak nr. 13163/87, Vilvarajah tegen het Verenigd Koninkrijk (RV 1991, 19) dient, wil aannemelijk zijn dat de desbetreffende vreemdeling bij uitzetting een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling, sprake te zijn van specifieke individuele kenmerken ("special distinguishing features"), waaruit een verhoogd risico voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM valt af te leiden. De enkele mogelijkheid ("mere possibility") van schending is onvoldoende.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de identiteit, nationaliteit, herkomst en religie van eisers geloofwaardig heeft geacht. Voorts blijkt uit de door eisers overgelegde rapporten dat soennitische Arabische mannen in het bijzonder gevaar lopen bij het reizen binnen Irak, vooral in gebieden met sjiitische aanwezigheid. Gelet op de recente, door eisers aangehaalde, informatie over de situatie voor soennieten in Al Nasiriyah, heeft verweerder in de bestreden besluiten ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijk veranderde veiligheidssituatie na het vertrek van eisers uit Al Nasiriyah. Dat eisers in het verleden een periode zonder problemen in Al Nasiriyah hebben verbleven, betekent niet zonder meer dat zij zich daar nu opnieuw zonder problemen zouden kunnen vestigen. Ook ten aanzien van Bagdad blijkt uit de door eisers overgelegde rapporten dat ontheemde soennieten uit IS-gebied gevaar lopen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 en 15 juni 2016 in twee zaken van soennieten, afkomstig uit IS-gebied, aan wie een vestigingsalternatief in Bagdad was tegengeworpen, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen.
Hiermee hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank voldoende specifieke individuele factoren naar voren gebracht die verweerder in het licht van de algehele veiligheidssituatie in Bagdad en Al Nasiriyah zorgvuldig had moeten onderzoeken.
10. Gelet op deze algemene en individuele omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank de door verweerder gegeven motivering onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte niet onderzocht of eisers als ontheemde soennieten, afkomstig uit IS-gebied, een extra veiligheidsrisico lopen bij terugkeer naar Irak.
11. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 992 (2 samenhangende zaken, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.