Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2016 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
het dagelijks bestuur van [werkgever],te [plaats], (gemachtigde: mr. I.M. Langenkamp).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser, die eerder in dienst was van de provincie Zuid-Holland en daarna bij [werkgever] werkte, kreeg op 23 februari 2015 een voorwaardelijk strafontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het gebruik van internet en computerfaciliteiten voor privédoeleinden tijdens werktijd. Na een nieuwe constatering van dergelijk gedrag op 9 juni 2015, werd eiser op 6 juli 2015 onvoorwaardelijk ontslagen. Eiser diende op 15 juli 2015 een aanvraag in voor een WW-uitkering, welke door het Uwv werd geweigerd op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat de werkgever terecht had gehandeld, aangezien eiser zich na het voorwaardelijk strafontslag opnieuw schuldig had gemaakt aan vergelijkbaar plichtsverzuim. De rechtbank concludeerde dat er zowel objectieve als subjectieve dringendheid was voor het ontslag en dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die zijn verwijtbaarheid konden verminderen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.