ECLI:NL:RBDHA:2016:838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
09/819385-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenst verblijf van een Poolse burger in Nederland en de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring

Op 1 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 5 [geboortedatum] 1981, die op 4 oktober 2015 in Nederland verbleef terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte was eerder op 28 augustus 2013 door de IND tot ongewenst vreemdeling verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van deze ongewenstverklaring, aangezien deze in persoon aan hem was uitgereikt. De zaak kwam ter terechtzitting op 18 januari 2016, waar de officier van justitie, mr. C.M. Offers, de vordering indiende en de raadsman, mr. A.G.P. de Boon, verweer voerde.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende verdenking was om de verdachte staande te houden. De verdachte werd aangehouden door een verbalisant die hem observeerde in de nabijheid van een bekende drugsgebruiker, wat leidde tot het vermoeden dat de verdachte mogelijk betrokken was bij drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op het moment van aanhouding ongewenst was verklaard en dat de grondslag van deze verklaring rechtmatig was. De rechtbank heeft ook overwogen of de verdachte wist of moest vermoeden dat hij ongewenst was verklaard, en concludeerde dat hij dit wist.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het feit dat hij als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee maanden geëist, en de rechtbank oordeelde dat deze straf passend was, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met inachtneming van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819385-15
Datum uitspraak: 1 februari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 5 [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, locatie Esserheem te Norg.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 januari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.G.P. de Boon, advocaat te Wassenaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 oktober 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst
vreemdeling was verklaard

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 4 oktober 2015 als ongewenst vreemdeling in Den Haag heeft verbleven terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij ongewenst was verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte wist dat hij bij beschikking van 28 augustus 2013 tot ongewenst vreemdeling was verklaard, aangezien deze beschikking in persoon aan hem is uitgereikt. Voor het overige zijn er naar haar mening ook geen redenen om aan te nemen dat de beschikking in strijd is met enige rechtstreeks werkende bepalingen van het Europees Unierecht.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Naar zijn mening was er onvoldoende verdenking om verdachte staande te houden. Het daardoor verkregen bewijs is daarom onrechtmatig en dient van het bewijs te worden uitgesloten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank dient allereerst te bezien of er voldoende verdenking was om verdachte staande te houden.
Verdachte is om omstreeks 5.40 uur in Den Haag, nadat hij was staande gehouden door een verbalisant, aangehouden ter zake van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Voor staandehouding ter vaststelling van de identiteit is vereist dat uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit (artikelen 52 juncto 27 van het Wetboek van Strafvordering).
Uit het proces-verbaal van aanhouding en uit een nader proces-verbaal van de verbalisant die verdachte had aangehouden blijkt, dat deze verbalisant op dat moment op [locatie] te Den Haag belast was met het observeren van een bekende drugsgebruiker. Deze drugsgebruiker liep daar samen met verdachte. Aangezien in de omgeving van [locatie] regelmatig overlast is van drugsgebruikers en drugshandelaren, had de verbalisant het vermoeden dat verdachte een drugshandelaar kon zijn. Daarom heeft hij verdachte staande gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit jegens verdachte, gelet op het tijdstip, de plaats en het gezelschap waarin hij zich op dat moment bevond, te weten laat in de nacht op een plek waar regelmatig overlast is van drugsgebruikers en drugshandelaren en samen met een drugsverslaafde.
De rechtbank ziet derhalve geen redenen om tot bewijsuitsluiting te komen en verwerpt het daartoe gevoerde verweer.
De rechtbank zal achtereenvolgens bezien of verdachte op het moment van aanhouding ongewenst was verklaard, en zo ja, of de grondslag hiervan rechtmatig was, en of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij ten tijde van zijn aanhouding ongewenst was verklaard.
Was verdachte op het moment van aanhouding ongewenst verklaard?
Bij beschikking van de IND van 28 augustus 2013 is verdachte tot ongewenst vreemdeling verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. [2] Op 4 oktober 2015 bevond verdachte zich in Den Haag. [3]
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte op 4 oktober 2015 in Den Haag was, terwijl hij ongewenst was verklaard.
Was de grondslag van de ongewenstverklaring rechtmatig?
Gesteld noch gebleken is, dat de grondslag van de ongewenstverklaring niet rechtmatig is, dan wel dat die in strijd is met nationale regelgeving of met rechtstreeks werkende bepalingen van Europees gemeenschapsrecht.
Op verdachte is van toepassing Richtlijn 2004/38/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 juni 2004 (hierna: de Richtlijn), nu hij als Pool burger is van de Unie. Uit artikel 27 van de Richtlijn volgt dat de lidstaten personen die onder de reikwijdte van de Richtlijn vallen tot ongewenst vreemdeling kunnen verklaren om redenen van openbare orde of openbare veiligheid. Een dergelijke verklaring is evenwel slechts mogelijk zolang van de ongewenst verklaarde een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat die kan worden aangemerkt als actueel, werkelijk en voldoende ernstig.
De rechtbank dient derhalve te onderzoeken of de ongewenstverklaring zijn rechtskracht heeft behouden, en of op 4 oktober 2015 van het gedrag van verdachte een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitging die kon worden aangemerkt als actueel, werkelijk en voldoende ernstig.
De rechtbank constateert dat verdachte op 7 december 2012 wegens een zeer ernstig delict, waarbij het slachtoffer is overleden, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Gelet op de ernst en de aard van deze veroordeling en op het feit dat verdachte niet lang vóór 4 oktober 2015, te weten op 17 december 2014, actief uit Nederland is verwijderd, is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving nog steeds actueel, werkelijk en voldoende ernstig is. Voorts heeft de rechtbank daarbij de omstandigheid in aanmerking genomen dat verdachte op 4 oktober 2015 diep in de nacht in het bijzijn van een drugsgebruiker, in een omgeving waar regelmatig overlast is van drugsgebruikers en drugshandelaren, werd aangehouden. Daaruit blijkt in ieder geval niet dat verdachte zijn leven heeft verbeterd.
De rechtbank ziet derhalve geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de ongewenstverklaring zijn rechtskracht heeft verloren.
Wist verdachte of had hij ernstige redenen om te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard?
De beschikking van de IND d.d. 28 augustus 2013 is op 3 september 2013 aan verdachte in persoon uitgereikt. [4] Verdachte heeft meermalen, ook ter zitting, verklaard dat hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. [5]
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte op 4 oktober 2015 als ongewenst vreemdeling in Nederland heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 04 oktober 2015 te 's-Gravenhage als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte – gelet op zijn persoonlijke omstandigheden – een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, dan wel een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, door in Nederland te verblijven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en het hem niet was toegestaan om in Nederland te zijn. Het overheidsbeleid met betrekking tot ongewenst verklaarde vreemdelingen is ingesteld ter bescherming van de openbare orde. Verdachte heeft dit beleid gefrustreerd met zijn handelen.
Uit een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2015 betreffende verdachte blijkt, dat verdachte niet eerder veroordeeld is geweest voor overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank neemt als uitgangspunt bij de op te leggen straf dat blijkens de oriëntatiepunten die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden als passend en geboden wordt gezien bij first offenders. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen redenen om daarvan af te wijken.
De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. C. Fetter, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
2.Een geschrift, te weten een kopie van een beschikking van de IND d.d. 28 augustus 2013.
3.Proces-verbaal van aanhouding met het nummer PL1500-2015290461-2, en proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1500-2015290461.
4.Een geschrift, te weten een kopie van een uitreikingsblad.
5.Eigen verklaring ter terechtzitting van 18 januari 2016.