ECLI:NL:RBDHA:2016:8346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
VK-16/12629 (beroep) en VK-16/12630 (verzoek)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder Dublin III-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in de zaken VK-16/12629 (beroep) en VK-16/12630 (verzoek) betreffende de asielaanvraag van eiser, een Somalische nationaliteit bezittende minderjarige. Eiser had op 30 november 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit besluit is genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublin III-verordening.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht naar Zwitserland te voorkomen. Tijdens de zitting op 23 juni 2016 heeft eiser verklaard dat hij minderjarig is, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels zijn over zijn geboortedatum, mede door informatie van de Zwitserse autoriteiten. Eiser had eerder in Zwitserland een asielverzoek ingediend en zijn geboortedatum was daar anders vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op basis van de informatie uit Zwitserland terecht had geconcludeerd dat eiser meerderjarig was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser zich niet kon beroepen op eerdere mededelingen dat zijn asielaanvraag in Nederland zou worden behandeld, omdat er geen rechtsgrond was voor dergelijke verwachtingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/12629 (beroep) en AWB 16/12630 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 juli 2016 in de zaken tussen

[naam], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. L.E.J. Vleesenbeek,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. F. Schoot.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van overdracht hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Mahammad, tolk Somalisch. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en bezit de Somalische nationaliteit. Op 30 november 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Om die reden is de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 21 april 2015 in Zwitserland een asielverzoek heeft ingediend. Verweerder heeft de Zwitserse autoriteiten op 29 januari 2016 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: Dublin III). De Zwitserse autoriteiten hebben de claim op 1 februari 2016 geaccepteerd.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder op grond van artikel 8, vierde lid, van Dublin III zijn asielverzoek aan zich dient te trekken omdat eiser minderjarig is. Verder is eiser van mening dat verweerder in strijd handelt met de toezeggingen die aan eiser zijn gedaan. Verweerder ging in de beginfase van eisers asielprocedure uit van diens minderjarigheid. Vervolgens gaat verweerder ten onrechte uit van de uitkomst van het botonderzoek dat door de Zwitserse autoriteiten bij eiser is verricht en op grond waarvan is vastgesteld dat eiser meerderjarig zou zijn. Verweerder dient uit te gaan van het door eiser bij het gehoor aanmeldfase van 2 december 2015 opgegeven geboortejaar [geboortejaar]. Verder wijst eiser erop dat hij in Zwitserland problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksuele geaardheid.
5. Op grond van artikel 3 van Dublin III worden verzoeken om internationale bescherming door een enkele lidstaat behandeld. Indien de hiervoor verantwoordelijke lidstaat niet aan de hand van de in deze verordening genoemde criteria kan worden bepaald, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming het eerst werd ingediend verantwoordelijk. Ingevolge artikel 8, vierde lid van Dublin III is, bij ontstentenis van gezinsleden, broers of zussen of familieleden als vermeld in de leden 1 en 2 de lidstaat waarbij de niet-begeleide minderjarige zijn verzoek om internationale bescherming heeft ingediend de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang is van de minderjarige.
Ingevolge artikel 17, eerste lid van Dublin III, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
6. Uit de stukken blijkt dat eiser bij binnenkomst in Nederland heeft opgegeven dat hij op [geboortedatum 1] is geboren. Eiser is op basis van diens verklaringen in Nederland aanvankelijk als niet-begeleide minderjarige beschouwd. Verweerder heeft naar aanleiding van een nader gehoor van eiser op 22 januari 2016, bij brief van 24 januari 2016 informatie opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten. Op 26 januari 2016 hebben deze Nederland bericht dat eiser bij hen bekend is met de geboortedatum [geboortedatum 2]. De Zwitserse autoriteiten hebben daarbij verklaard dat eiser bij zijn asielaanvraag in Zwitserland weliswaar heeft gesteld dat hij geboren is op [geboortedatum 3], maar dat eiser op basis van een leeftijdsonderzoek verondersteld wordt [leeftijd] oud te zijn. Tijdens het aanmeldgehoor Dublin van 29 april 2016 heeft eiser hierover verklaard dat hij bij de eerste keer dat hij in Zwitserland zijn geboortedatum moest opgeven, zomaar iets heeft gezegd, omdat het hem niet relevant leek. Pas later in Nederland zou hij aan zijn moeder zijn juiste geboortedatum hebben gevraagd. Eiser stelt niet bekend te zijn met een bij hem uitgevoerd leeftijdsonderzoek.
7. Gegeven de eigen verklaringen van eiser staat vast dat hij in eerste instantie in Zwitserland onjuist heeft verklaard over zijn geboortedatum. Hierdoor moet ook worden getwijfeld aan de thans door hem opgegeven leeftijd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder na de verkregen informatie uit Zwitserland alsnog heeft kunnen uitgaan van eisers meerderjarigheid. Het is aan eiser om de gestelde minderjarigheid aannemelijk te maken.
8. Verder staat vast dat eiser een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd in Zwitserland, zodat Zwitserland verantwoordelijk is. Indien eiser van mening is dat het door de Zwitserse autoriteiten uitgevoerde leeftijdsonderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en tot een onjuiste uitkomst heeft geleid, dient eiser daarover bij de Zwitserse autoriteiten te klagen. Dit geldt ook voor de gestelde problemen die eiser in Zwitserland zou hebben gehad vanwege zijn seksuele geaardheid. Op grond van het voorgaande heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
9. Eiser kan zich naar het oordeel van de rechtbank niet beroepen op mededelingen gedurende het onderzoek voorafgaand aan het bestreden besluit dat zijn asielaanvraag in Nederland zal worden behandeld. Er is geen sprake van enige beslissing in dit verband waaraan eiser rechtens te verwachtingen kan ontlenen.
10. Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep ongegrond. Gegeven het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak bestaat geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
11. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nr. 16/12629:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nr. 16/12630:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.