ECLI:NL:RBDHA:2016:8345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet en de definitie van commerciële huurprijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de toepassing van de kostendelersnorm, die van invloed is op de hoogte van de uitkering van eiseres. Eiseres woont sinds 6 maart 1979 in een woning waar zij twee kamers huurt van [persoon A]. De huurprijs is sinds de aanvang van de huur ongewijzigd gebleven. Verweerder heeft de uitkering van eiseres per 1 juli 2015 verlaagd tot 43,33% van het wettelijk minimumloon, omdat eiseres geen commerciële huurprijs betaalt voor de kamers die zij huurt. De rechtbank oordeelt dat de huurprijs niet in verhouding staat tot wat gebruikelijk is in het commerciële verkeer, omdat er geen periodieke aanpassing van de huurprijs heeft plaatsgevonden. Hierdoor is de uitzondering op de kostendelersnorm, zoals neergelegd in artikel 22a van de Pw, niet van toepassing. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat verweerder terecht de uitkering heeft verlaagd. De uitspraak benadrukt het belang van een commerciële huurprijs en de noodzaak van periodieke aanpassing van de huurprijs in het kader van de kostendelersnorm.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8041

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Beest),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van de uitkering van eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juli 2015 onder verwijzing naar de in artikel 22a van de Pw genoemde kostendelersnorm vastgesteld op 43,33% van het wettelijk minimumloon (WML).
Bij besluit van 28 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontvangt van verweerder een uitkering ingevolge de Pw. Zij woont sinds 6 maart 1979 op het adres [adres] te [woonplaats]. In die woning hebben tevens hun hoofdverblijf de meerderjarige [persoon A] ([persoon A]) en de meerderjarige zoon van eiseres, [persoon B] (zoon). [persoon A] is geen bloedverwant van eiseres. Eiseres huurt van [persoon A] sinds 6 maart 1979 twee kamers met een oppervlakte van in totaal 30 m2 tegen een huurprijs van – in de toenmalige muntsoort – ƒ 350,- per maand. Eiseres heeft het medegebruik van douche, toilet, keuken en woonkamer. De huurprijs is sedert 1979 niet verhoogd. Per 7 februari 1995 is tussen eiseres en [persoon A] een schriftelijk huurcontract opgemaakt. In die huurovereenkomst is de maandelijkse huur van ƒ 350,- vastgelegd.
Ter gelegenheid van de invoering van de euro per 1 januari 2002 is het bedrag in guldens omgezet in euro’s tegen de op dat moment geldende koers van ƒ 2,20371 tegen € 1,-. Sindsdien bedraagt de huur € 158,82 per maand.
2. Verweerder heeft de uitkering van eiseres ingevolge de Pw met ingang van 1 juli 2015 in het kader van de toepassing van de kostendelersnorm verlaagd tot 43,33% van het WML. Dit besluit heeft verweerder na heroverweging gehandhaafd, op de grond dat eiseres samen met haar zoon en [persoon A] in dezelfde woning op het adres [adres] te [woonplaats] haar hoofdverblijf heeft en dat zij geen commerciële huurprijs betaalt. De huur is sinds 1979 nooit verhoogd. De hoogte van de huur staat niet in verhouding tot de grootte van het gehuurde. Van een commerciële huurprijs is volgens verweerder in het geval van eiseres sprake wanneer zij op basis van het puntentellingssysteem van de Huurcommissie een huur van ten minste € 350,- per maand zou betalen.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij een commerciële huurprijs betaalt voor de kamers die zij bewoont. Dat de verhuurder de huur sinds de aanvang van de huurovereenkomst niet heeft verhoogd, is volgens haar niet bepalend voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een commerciële huurprijs. Bepalend is of zij huur betaalt of niet.
4.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In artikel 22a, eerste lid, van de Pw, zoals dat luidde ten tijde in geding, is bepaald dat indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende is:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
Op grond van het vierde lid, zoals dat luidde ten tijde in geding en voor zover relevant, worden tot de personen in het eerste lid niet gerekend:
(…)
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
4.2
Ter beoordeling ligt voor of eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde in geding sprake was van kamerhuur waarbij een commerciële prijs is overeengekomen tussen haar en [persoon A], zodat daarmee de uitzondering, als neergelegd in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw, op haar situatie van toepassing is.
4.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres op en na 1 juli 2015 samen met haar zoon en [persoon A], derhalve met twee andere meerderjarigen, hoofdverblijf had in dezelfde woning.
Daarmee is in beginsel gegeven dat op eiseres de kostendelersnorm van toepassing is. Ten aanzien van de vraag of ten aanzien van [persoon A] sprake is van de uitzondering van artikel 22a, aanhef en vierde lid onder b, van de Pw, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4
In de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) is over de commerciële huurprijs het volgende opgemerkt:
"Er moet sprake zijn van een commerciële prijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het mede bewonen wordt geleverd, zoals boodschappen doen of schoonmaken, is geen sprake van een commerciële prijs, en is de kostendelersnorm van toepassing. Het bestaan van de overeenkomst en de commerciële prijs moet aan de hand van schriftelijke stukken kunnen worden aangetoond; ook moet een belanghebbende betalingsbewijzen kunnen overleggen."(Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60).
4.5
Uit de hiervoor weergegeven passage uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de periodieke aanpassing van de huurprijs een afzonderlijk vereiste vormt om te kunnen concluderen dat de prijs in verhouding staat tot wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat zonder periodieke aanpassing geen sprake kan zijn van een commerciële huurprijs. In het voorliggende geval staat vast dat de prijs die eiseres aan [persoon A] betaalt voor de huur van de twee kamers aan de [adres] sinds de aanvang van de huur op 6 maart 1979 ongewijzigd is gebleven. De rechtbank is van oordeel dat reeds daarom geen sprake is van kamerhuur waarbij tussen eiseres en [persoon A] een commerciële prijs is overeengekomen. Nu eiseres geen commerciële huurprijs betaalt, is om die reden de uitzondering, als neergelegd in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw, niet op haar situatie van toepassing en heeft verweerder – uitgaande van de vaststaande feiten zoals weergegeven onder 1. – terecht toepassing gegeven aan de kostendelersnorm door de uitkering van eiseres te verlagen tot 43,33 % van het WML. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vraag of het bedrag van de maandhuur gelet op de door eiseres bewoonde ruimte marktconform is en in verhouding staat tot de geleverde prestaties. Evenmin komt de vraag aan de orde of verweerder zijn beleid in het voorliggende geval juist heeft toegepast.
5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. A.L. Frenkel en mr. F.X. Cozijn, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.