Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juli 2016 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontvangt van verweerder een uitkering ingevolge de Pw. Zij woont sinds 6 maart 1979 op het adres [adres] te [woonplaats]. In die woning hebben tevens hun hoofdverblijf de meerderjarige [persoon A] ([persoon A]) en de meerderjarige zoon van eiseres, [persoon B] (zoon). [persoon A] is geen bloedverwant van eiseres. Eiseres huurt van [persoon A] sinds 6 maart 1979 twee kamers met een oppervlakte van in totaal 30 m2 tegen een huurprijs van – in de toenmalige muntsoort – ƒ 350,- per maand. Eiseres heeft het medegebruik van douche, toilet, keuken en woonkamer. De huurprijs is sedert 1979 niet verhoogd. Per 7 februari 1995 is tussen eiseres en [persoon A] een schriftelijk huurcontract opgemaakt. In die huurovereenkomst is de maandelijkse huur van ƒ 350,- vastgelegd.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.