ECLI:NL:RBDHA:2016:8341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
VK-16/12611 (beroep) VK-16/12612 (verzoek)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van niet-geloofwaardige bekering tot het christendom en nieuwe elementen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 5 juli 2016 in de zaken van een Iraanse asielzoeker die een tweede asielaanvraag had ingediend. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op 12 januari 2016, waarbij zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig werd geacht. De eiser heeft op 3 juni 2016 opnieuw een aanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij in Iran tot het christendom was bekeerd en dat hij niet veilig terug kon keren naar zijn land van herkomst vanwege deze bekering. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag echter op 7 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gestelde bekering geen nieuw relevant element zou zijn.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn bekering en de redenen voor zijn overstap naar een andere geloofsgemeenschap niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de noodzaak voor asielzoekers om nieuwe elementen aan te dragen bij een opvolgende aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat zijn bekering oprecht is en dat hij door zijn geloof is bevrijd van een drugsverslaving, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om de aanvraag ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/12611 (beroep) en AWB 16/12612 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 juli 2016 in de zaken tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. M.J. Paffen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. F. Schoot.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 juni 2016, waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit). Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende het beroep.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. Partijen hebben zich ter zitting doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Op 13 november 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 12 januari 2016 afgewezen. Verweerder stelde zich daarbij op het standpunt dat identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn. Eisers verklaringen over zijn bekering tot het christendom achtte verweerder echter niet geloofwaardig. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 4 februari 2016 (Awb 16/669) het door eiser daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard
.
2. Op 3 juni 2016 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze aanvraag opnieuw ten grondslag gelegd dat hij in Iran tot het christendom bekeerd is. Hij heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat hij in zijn land van herkomst aan drugs verslaafd was en dat hij na zijn bekering geen behoefte meer had om drugs te gebruiken. Zijn bekering is oprecht en geloofwaardig en zijn innerlijke geloofsovertuiging heeft zich verder ontwikkeld. Ook de overstap, na de vorige procedure, van de geloofsgemeenschap Kores naar de Pinkstergemeenschap [naam kerk 2] en zijn hernieuwde, tweede doop is een bewuste keuze en getuigt van verdieping en geloofsintensivering. Eiser heeft dit nader onderbouwd met een doopkaart van de [naam kerk 2] . Verder is eiser van mening dat hij niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren vanwege zijn bekering, hij riskeert een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en beroept zich op bijzondere omstandigheden als bedoeld in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45).
3. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 7 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), onder de overweging dat de gestelde bekering geen relevant nieuw element of bevinding betreft. Tevens is eiser een inreisverbod opgelegd.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2016, kenmerk 201509196/1/V2, volgt dat, na de implementatie van de Procedurerichtlijn, de bestuursrechter in asielzaken een opvolgende asielaanvraag overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht moet toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Het voorheen bestaande zogenaamde ne bis-beoordelingskader is hiermee verlaten.
5. Op grond van artikel 40 van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking)) wordt bij een volgend verzoek om internationale bescherming onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn. Daarbij kunnen de lidstaten bepalen dat het verzoek enkel verder wordt behandeld indien de betrokken verzoeker buiten zijn toedoen die nieuwe elementen of bevindingen niet in de vorige procedure heeft kunnen laten onderzoeken, in het bijzonder door het uitoefenen van zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.
Op grond van artikel 33 van de Procedurerichtlijn zijn de lidstaten niet verplicht een opvolgende asielaanvraag te onderzoeken wanneer deze vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen niet-ontvankelijk wordt geacht.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Ingevolge artikel 30a, tweede lid, van de Vw wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet gelijkgesteld met een afwijzing.
Ingevolge artikel 31, zevende lid, van de Vw wordt een aanvraag niet onder verwijzing naar een eerdere afwijzende beslissing afgewezen indien de door de vreemdeling bij de aanvraag aangevoerde elementen en bevindingen grond bieden voor het vermoeden dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden die hieraan in de weg staan.
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de beschikking van 12 januari 2016 nooit inhoudelijk is getoetst door een rechter. Eiser kan niet goed lezen en schrijven en is daardoor slecht in staat zich uit te drukken. Eiser stelt dat hij voldoende blijk heeft gegeven van kennis van de kenmerken van de [naam kerk 2]. Ook heeft eiser vertelt hoe hij tot zijn geloof is gekomen en waardoor dit geloof is versterkt. Eiser heeft uitgelegd waarom hij opnieuw moest worden gedoopt, waarom hij zich niet thuis voelde bij de protestants-christelijke [naam kerk 1] en wel bij de [naam kerk 2] . Hieruit blijkt ook van het innerlijke proces van zijn bekering.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerders besluit van 12 januari 2016, waarin eisers bekering ongeloofwaardig is bevonden, in rechte vast staat. Als nieuwe elementen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag heeft eiser zijn overstap naar de [naam kerk 2] , zijn tweede doop en zijn eerdere drugsverslaving genoemd.
8. Voor het onderzoek naar de geloofsbeleving en overtuiging van eiser zijn onder meer van belang de motieven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor eiser en de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk. In een situatie waarin men, zoals eiser, overstapt van een specifieke christelijke geloofsgemeenschap naar een andere mag in het algemeen worden verwacht dat men zich uitgebreid informeert over die nieuwe geloofsgemeenschap, een afgewogen besluit neemt en gedetailleerd kan verklaren over de motieven voor de overstap.
9. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eisers overstap van de [naam kerk 1] naar de [naam kerk 2] zeer kort na de vorige procedure plaatsvond en in eerste instantie niet is gebeurd op initiatief van eiser, maar feitelijk verband hield met zijn overplaatsing door het Centraal orgaan opvang asielzoekers in maart 2016 naar [plaats].
Eiser heeft over de reden van zijn toetreding tot de [naam kerk 2] verklaard dat het in de [naam kerk 1] chaotisch was en dat het gedrag van de mensen daar niet paste bij de christelijke waarden. Ze baden naar de mening van eiser niet uit het hart, maar voor de uiterlijke schijn. Ook werden er drugs gebruikt. Ondanks deze negatieve ervaring, die bij eiser juist ook twijfel had kunnen doen ontstaan over zijn geloofskeuze, liet eiser zich reeds op 13 maart 2016 voor een tweede maal dopen. Over de reden voor die tweede doop heeft eiser verklaard dat deze volgens de dominee van de [naam kerk 2] nodig was, omdat de eerste doop niet volledig geweest zou zijn. Verder heeft eiser slechts verklaard dat zijn getuigenis in de [naam kerk 2] hem oplucht en innerlijke rust geeft.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers verklaringen met betrekking tot de thans gestelde bekering aldus algemeen en oppervlakkig zijn en geen blijk geven van een weloverwogen keuze voor het christelijk geloof, de [naam kerk 2] in het bijzonder.
10. Voor zover eiser eerst ter onderbouwing van de opvolgende aanvraag heeft verklaard dat hij door het christelijk geloof is bevrijd van zijn jarenlange drugsverslaving, is evenmin sprake van een rechtens relevant nieuw element, nu niet valt in te zien dat eiser hierover niet in de eerste procedure heeft kunnen verklaren. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij niet eerder heeft durven verklaren over zijn drugsverslaving, omdat hij niet wist hoe daarover in Nederland werd gedacht. Verweerder heeft echter terecht overwogen dat het op eisers weg lag om hierover te verklaren, nu eiser in Nederland bescherming zocht. Daarnaast lijkt het op voorhand weinig aannemelijk dat eiser hierover niet durfde te verklaren, nu de bevrijding van de drugsverslaving volgens eiser juist cruciaal is geweest in zijn bekering tot het christendom.
11. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christelijk geloof en de toetreding tot de [naam kerk 2] niet geloofwaardig zijn en dus geen nieuwe elementen of bevindingen bevatten die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
12. Eiser heeft aangevoerd dat er, in het licht van de (reeds eerder) gestelde bekering, ook bij afwezigheid van nova, beoordeeld moet worden of eiser veilig kan terugkeren naar zijn land van herkomst, Iran. In dat verband heeft hij erop gewezen dat zijn eerdere verklaringen over zijn bekering in de eerste asielprocedure nooit inhoudelijk zijn beoordeeld door een rechter. De rechtbank overweegt hierover dat eisers bekering thans ook in tweede instantie niet geloofwaardig is geacht, zodat het in verband met bekering tot het christelijke geloof gestelde reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran niet aannemelijk is.
13. Eiser heeft tegen het inreisverbod geen separate gronden aangevoerd. Het beroep kan daarom evenmin leiden tot vernietiging van dit besluitonderdeel.
14. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
15. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank in de zaak met nr. 16/12611 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter in de zaak met nr. 16/12612 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.
de griffier is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.