ECLI:NL:RBDHA:2016:834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
09/837028-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door financieel adviseur met valse voorstellingen van zaken en verduistering van gelden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als financieel adviseur werkzaam was. De verdachte heeft in de periode van 29 april 2008 tot en met 30 januari 2012 in totaal € 635.000,- van verschillende klanten ontvangen door hen te benaderen voor investeringen in zijn vennootschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn klanten heeft opgelicht door hen valse voorstellingen van zaken te geven over de veiligheid en de opbrengsten van hun investeringen. De rechtbank achtte de oplichting bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde verduistering. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd niet werkzaam mag zijn in de financiële dienstverlening. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837028-15
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.R. Backer, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 april 2008 tot en met 30 januari 2012 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer perso(o)n(en) (telkens) (op valse gronden) heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), althans een goed, te weten:
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] voor een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro (AG-4) en/of
- [slachtoffer 3] voor een geldbedrag van (in totaal)
180.000 euro (AG 5) en/of
- [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] voor een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro (AG 6) en/of
- [slachtoffer 6] voor een geldbedrag van (in totaal) 5.000 euro (AG-7) en/of
- [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] voor een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro (AG 8) en/of
- [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] voor een geldbedrag van (in totaal) 14.000 euro (AG 9) en/of
- [slachtoffer 11] voor een geldbedrag van (in totaal) 20.000 euro (AG-10) en/of
- [slachtoffer 12] voor een geldbedrag van (in totaal) 85.000 euro (AG 11) en/of
- [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] voor een geldbedrag van (in totaal)
2.000 euro (AG 12) en/of
- [slachtoffer 15] voor een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro (AG 13) en/of
- [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] voor een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro (AG 14) en/of
- [slachtoffer 18] voor een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro en/of 75.000 euro (AG 15),
immers heeft verdachte toen en aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) die geldgevers – waarmee verdachte een langer lopende zakelijke relatie en/of vertrouwensband had - mondeling en/of schriftelijk en/of middels een zogenoemde lening-overeenkomst en/of participatieovereenkomst voorgehouden dat:
- er "participaties" zouden worden uitgegeven teneinde een of meer (van zijn, verdachtes) bedrijf/bedrijven, zijnde [bedrijf 1] . en/of [bedrijf 2] , te kunnen uitbreiden en/of
- de geldgevers door het kopen van een of meerdere "participaties" zouden deelnemen in dat/die bedrijf/bedrijven en/of
- over het/de door de geldgever(s) aan hem, verdachte, en/of aan die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] te investeren en/of te belenen en/of te participeren geldbedrag(en) gegarandeerd een rente (van 5% en/of 6% per jaar) zou worden betaald en/of
- de hoofdsom, althans het/de door de geldgever(s) verstrekte geldbedrag(en), (na vijf jaar) gegarandeerd opeisbaar zou(den) zijn en/of
- de hoofdsom, althans het/de door de geldgever(s) verstrekte geldbedrag(en), te allen tijde onmiddellijk opeisbaar zou(den) zijn bij (onder meer) een faillissement van voornoemd(e) bedrijf/bedrijven en/of
- het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] en/of de waarde van de (order)portefeuille en/of verzekeringsportefeuille van [bedrijf 2] en/of de overlijdensrisicoverzekering op het leven van hem, verdachte, als zekerheidstelling zou(den) dienen en/of dat de waarde daarvan (ruim) voldoende was om het/de ingelegde geldbedrag(en) geheel terug te kunnen betalen en/of
- de/het door geldgever verstrekte geldbedrag(en) bij een bank zou(den) worden ondergebracht waardoor een hoge(re) rente mogelijk was en/of
- ten aanzien van de door die [slachtoffer 18] verstrekte geldlening van 75.000 euro:
dat aan die [slachtoffer 18] de 'doorloopprovisie' van de vermogensportefeuille van [bedrijf 2] in onderpand zou worden gegeven en/of de 'doorloopprovisie' te allen tijde zou kunnen worden opgeëist bij (onder meer) een faillissement van [bedrijf 2] en/of
- die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] er financieel goed voor stond(en),
zulks terwijl in werkelijkheid:
- geen sprake was van "participaties", althans de geldgever(s) met het/de door hem/haar/hen verstrekte geldbedrag(en) in het geheel niet deelnamen in dat/die bedrijf/bedrijven en/of
- ( een (groot) deel van) het/de door de geldgever(s) verstrekte geldbedrag(en) aan andere doeleinden is besteed (niet zijnde de uitbreiding van voornoemd(e) bedrijf/bedrijven) (te weten als lening aan [bedrijf 2] (om (reguliere) bedrijfskosten te kunnen dekken) en/of als persoonlijke lening aan verdachte en/of aan privéuitgaven van verdachte en/of om rentebetalingen te doen aan (een) andere geldgever(s) en/of om verliezen te financieren) en/of
- [bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] (sinds 2007) een negatief eigen vermogen had(den), althans er financieel niet goed voor stond(en) en/of
- ( een groot deel van) de aandelen in [bedrijf 2] in 2007 geen waarde (meer) hadden en/of
- ( sinds 2006) sprake was van een dalende provisieomzet voor (levens- en schade)verzekeringen en/of
- de overlijdensrisicoverzekering op naam van verdachte reeds was verpand en/of
- de 'doorloopprovisie' in het geheel niet verpand kon worden,
(waardoor) verdachte en/of zijn bedrijf/bedrijven niet (geheel) in staat was/waren, althans niet de garantie kon(den) geven, om die rente daadwerkelijk (gedurende de gehele looptijd) te (blijven) voldoen en/of om de hoofdsom, althans het/de verstrekte geldbedrag(en) na vijf jaar en/of bij faillissement (geheel) terug te betalen en/of
waardoor hij, verdachte, (telkens) (een) valse voorstelling(en) van zaken heeft gewekt en/of (vervolgens) die aangever(s) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 september 2007 tot en met 24 juni 2014 te Den Haag, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk
- een geldbedrag van (in totaal) 30.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 19] (AG 2) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 30.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 20] (AG 3) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (AG 4) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 180.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 3] (AG 5) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (AG 6) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 5.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 6] (AG 7) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] (AG 8) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 14.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] (AG 9) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 20.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 11] (AG 10) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 85.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 12] (AG 11) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 2.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] (AG 12) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 15] (AG 13) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan
[slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] (AG 14) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro en/of 75.000 euro, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 18] (AG 15),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) hij, verdachte, uit hoofde van zijn beroep, te weten als financieel adviseur en/of als eigenaar/bestuurder van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, te weten (telkens) op basis van een mondelinge en/of schriftelijke overeenkomst (te weten een (notariële) aandelenoverdracht en/of een "leningovereenkomst" en/of een "participatieovereenkomst"), zich
wederrechtelijk heeft toegeëigend;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte was vanaf 2004 een van de twee bestuurders van [bedrijf 2] en via zijn vennootschap [bedrijf 1] , had hij 40% van de aandelen in [bedrijf 2] in zijn bezit. Op 23 januari 2008 heeft [bedrijf 1] aan de werkneemsters [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] ieder 7,5% van haar aandelen [bedrijf 2] verkocht tegen een koopprijs van € 30.000,- per persoon. Verdachte had deze aandelen verkocht, omdat hij geld nodig had voor privé aankopen. Op 30 mei 2008 heeft [bedrijf 1] de overige 60% van de aandelen [bedrijf 2] gekocht van de beheersmaatschappij van [naam] de voormalige compagnon van verdachte, voor de koopprijs van € 250.000,-. Hierna had [bedrijf 1] 85% van de aandelen [bedrijf 2] en was verdachte enig bestuurder van [bedrijf 2] .
Sinds 2006 waren [bedrijf 2] en [bedrijf 1] verlieslijdend. [bedrijf 2] had voorts vanaf 2007 een negatief eigen vermogen. [1] Vanaf 2009 kon [bedrijf 2] de salarisbetalingen aan verdachte niet voldoen, vanaf welk moment verdachte om fiscale motieven geld is gaan lenen van [bedrijf 2] . [2] Uiteindelijk is [bedrijf 2] op 2 oktober 2012 failliet verklaard en [bedrijf 1] op 23 oktober 2012.
Verdachte heeft vanaf 2008 klanten van hem benaderd om geld te verstrekken aan [bedrijf 1] . In de periode van 29 april 2008 tot en met 30 januari 2012 heeft [bedrijf 1] een bedrag van in totaal € 635.000,- van verschillende klanten ontvangen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of bewezen kan worden of verdachte zijn klanten hierbij heeft opgelicht (eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit) en/of hij de ontvangen gelden, inclusief de door [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] betaalde geldbedragen voor het verkrijgen van aandelen in [bedrijf 2] heeft verduisterd (tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde oplichting heeft begaan. Ten aanzien van het als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank alleen wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte geldbedragen van [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] heeft verduisterd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – op de gronden zoals in de pleitnota verwoord – ten aanzien van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [3]
Oplichting
Verdachte heeft in de jaren 2008 tot en met 2011 op verschillende momenten klanten benaderd voor het verkrijgen van gelden. [4] Verdachte heeft verschillende aanbiedingsbrieven gestuurd en overeenkomsten daarvoor gebruikt, die op verschillende onderdelen overeenkomsten vertonen. Hieronder wordt ingegaan op de respectievelijk aanbiedingsbrieven en overeenkomsten, waarbij eveneens wordt ingegaan op de verklaringen van aangevers, die mede op basis van die brieven dan wel overeenkomsten gelden hebben verstrekt aan verdachte.
2008
De in 2008 verstuurde brieven reppen over een participatie met gegarandeerde rente van 6%. Er wordt vermeld dat, teneinde de aandelen van [naam] te kunnen kopen, [bedrijf 1] een substantieel bedrag nodig heeft. [bedrijf 1] kan dit bedrag bij de bank lenen, maar “wij kiezen liever voor de mogelijkheid om onze cliënten een aantrekkelijk aanbod te doen”. De garantie ligt in het feit dat het aandelenkapitaal van [bedrijf 2] tot zekerheid zal dienen. De aangevers die hierop hebben gerespondeerd, hebben daarop een overeenkomst ondertekend. [5] In de overeenkomst die door verdachte in 2008 werd gehanteerd, wordt onder meer gesproken over een gegarandeerde hoofdsom en dat de hoofdsom kan worden opgeëist bij (onder meer) faillissement van [bedrijf 1] Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte hem voor het sluiten van de overeenkomst had verteld dat het geld veilig was en dat, als er problemen kwamen, de portefeuille kon worden verkocht en dat dat voldoende was om de participaties terug te betalen. [6] Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij een goede band met verdachte had en hem volledig vertrouwde, alsmede dat hij wist dat een portefeuille een waarde vertegenwoordigde en het allemaal goed leek. In antwoord op de vraag wat hij met het geld ging doen, heeft verdachte geantwoord dat hij zijn bedrijf ging uitbreiden en nieuwe portefeuilles ging aankopen. [7] Aangever [slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij uiteindelijk tot inleg heeft besloten, omdat verdachte hem op het hart had gedrukt dat alle risico’s afgedekt waren. [8] Aangever [slachtoffer 12] heeft verklaard dat de gunstige voorwaarden, namelijk het rentepercentage en de opeisbaarheid van de hoofdsom, voor hem de redenen waren om gelden te verstrekken. [9] Aangever [slachtoffer 18] heeft, wat betreft haar eerste inleg van € 40.000,- – die zij heeft gedaan naar aanleiding van een brief van verdachte inhoudende dat verdachte geld nodig had om de aandelen van [naam] te kopen – verklaard dat zij deze deed om hem te helpen en vanwege de garantie die er tegenover stond. [10]
2009
In de brief van 2009 wordt onder meer vermeld dat wegens eerder succes nogmaals een participatie wordt uitgeschreven. Bij de zekerheden wordt aangegeven dat 85% van de aandelen de zekerheid bieden, alsmede een al lopende overlijdensrisicoverzekering. De overeenkomst van 2009 kent verder passages als hiervoor aangehaald uit de overeenkomst van 2008. [11] Aangever [slachtoffer 9] heeft verklaard dat de beweegreden om mee te doen de gegarandeerde zekerheid was en het verhaal van verdachte dat hij via een bank 6% rente kon regelen. [12]
2010
In de brief van 2010 wordt vermeld dat er weer een participatiemogelijkheid wordt uitgeschreven. Elke participatie heeft een inleggarantie en een vast gegarandeerde rente van 6% per jaar. Er wordt dezelfde zekerheidsstelling genoemd als in de brief van 2009, te weten het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] en een overlijdensrisico. In de overeenkomst van 2009 wordt eveneens melding gemaakt van een gegarandeerde hoofdsom en dat de hoofdsom (onder meer) opeisbaar is in geval van faillissement. [13] Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij had begrepen dat zij het ingelegde bedrag gegarandeerd terug zou krijgen. [14]
2011
Er zit in het dossier geen aanbiedingsbrief van 2011. In de overeenkomst van 2011 wordt wederom melding gemaakt van een gegarandeerde hoofdsom en als zekerheden worden de overlijdensrisico van verdachte en de portefeuillewaarde van [bedrijf 2] (welke eigendom is van [bedrijf 1] genoemd. [15] Aangever [slachtoffer 6] heeft verklaard dat het contract is doorgesproken en dat de rente van 6% zijn beweegreden was om mee te doen. [16] Aangeefster [slachtoffer 11] , bij wie overigens een afwijkend percentage van 5% is opgenomen in de overeenkomst heeft verklaard dat zij uit het gesprek met verdachte de indruk had dat het geld bij een bank zou worden weggezet en dat gaf een veilig gevoel. [17] Tot slot heeft aangeefster [slachtoffer 16] verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat het geld aan zijn bedrijf werd geleend en dat zijn bedrijf het dan bij de ING zou onderbrengen. [18]
2012
Er zit in het dossier evenmin een aanbiedingsbrief van 2012. De overeenkomst van 2012 is gelijk aan die van 2011. [19]
Aangeefster [slachtoffer 15] heeft verklaard dat zij specifiek aan verdachte had gevraagd of er een kans bestond dat zij haar geld zou kwijtraken en dat verdachte haar had verzekerd dat het geld veilig was en te allen tijde kon worden uitgekeerd. [20]
De grootste gemene deler uit de verklaringen van de aangevers is dat zij in de veronderstelling waren dat zij geen risico liepen bij het ter beschikking stellen van de geldbedragen. Deze veronderstelling is gestoeld op het gebruik van het woord “gegarandeerd” in de aanbiedingsbrieven dan wel de overeenkomsten, alsmede de daarin genoemde “zekerheden” betreffende de orderportefeuille en overlijdensrisicoverzekering en de – onjuiste – mededeling in de brief van 2008 dat de gelden ook bij een bank konden worden verkregen. Ook heeft verdachte aan drie van de aangevers gezegd of de indruk gewekt dat hun inleg bij een bank werd ondergebracht, hetgeen een hoge mate van zekerheid impliceert.
Uit de verklaringen van de aangevers volgt verder dat verdachte niet gewezen heeft op risico’s van inleg, maar juist heeft medegedeeld dat er geen risico’s waren. Verdachte heeft dit ter zitting bevestigd. [21] De aangevers liepen echter wel een reëel risico dat de inleg (geheel of gedeeltelijk) verloren zou gaan, welk risico zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Naar is gebleken, hebben zij feitelijk geld geleend aan [bedrijf 1] . De genoemde orderportefeuille bevond zich in het vermogen van de dochtermaatschappij [bedrijf 2] . Dit brengt met zich dat, ingeval van deconfiture van [bedrijf 1] , zij geen bijzondere aanspraak hadden op de waarde van deze portefeuille. Feitelijk waren zij slechts concurrente schuldeisers van [bedrijf 1] , welke vennootschap als voornaamste vermogensbestanddeel de aandelen van [bedrijf 2] bezat, waarvan de waarde niet alleen door de portefeuille werd bepaald, maar ook de overige bezitting en schulden van [bedrijf 2] . In dat kader is voorts van belang dat is gebleken dat de portefeuille was verpand aan de bank, als schuldeiser van [bedrijf 2] . [22] Tevens is gebleken dat de bij [bedrijf 5] afgesloten overlijdensrisico een maximum bedrag kende van € 365.000,-, hetgeen ruim lager is dan het totaal van het door aangevers ter beschikking gestelde bedragen. [23] Daar komt bij dat, mede gelet op de niet florissante financiële posities van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en de steeds verder verslechterende economische situatie, er geenszins sprake was van een
theoretischrisico in 2008, welke risico steeds groter werd naar mate de tijd vorderde.
Ook speelt een belangrijke rol de vertrouwensband die verdachte had met aangevers als gevolg van zijn eerdere financiële dienstverlening aan hen. Verdachte was in deze niet alleen de partij aan wie ze geld ter beschikking stelden, maar tevens, en mogelijk zelfs in belangrijkere mate, hun financieel adviseur die ze vertrouwden met hun gelden.
Het voorgaande geldt overigens niet alleen voor de inleg, maar ook voor de toegezegde rentebetaling.
De aangevers waren van deze omstandigheden en de risico’s, die deze met zich brachten voor hun inleg, niet op de hoogte. Verdachte heeft bij het sluiten van de overeenkomsten een verkeerde voorstelling van zaken gegeven, waarbij sprake is geweest van meerdere feitelijke onjuistheden, hetgeen door de rechtbank geduid wordt als een samenweefsel van verdichtsels.
Met betrekking tot de door [slachtoffer 18] verstrekte lening van € 75.000,- geldt het voorgaande niet. Te dienaangaande geldt dat in de leningsovereenkomst is opgenomen dat tot zekerheid de doorloopprovisie van de vermogensportefeuille bij [bedrijf 4] aan haar in onderpand werd gegeven, terwijl deze verpanding niet mogelijk was. Verder blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 18] dat zij bij het aangaan van de geldlening zich ervan bewust was dat het slecht ging met de onderneming van verdachte en dat er een financiële injectie nodig was om bijvoorbeeld de salarissen te betalen. Dit was van de zijde van verdachte geen onjuiste weergave van de situatie. De rechtbank acht dit onvoldoende om met betrekking tot [slachtoffer 18] tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring van oplichting te komen en derhalve zal de rechtbank verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de aangevers – met uitzondering van aangever [slachtoffer 13] , waarover de rechtbank hierna zal overwegen – heeft bewogen om geldbedragen aan [bedrijf 1] ter beschikking te stellen, hetgeen zij vervolgens ook hebben gedaan. [24]
De ingelegde gelden zijn vanaf 2008 echter niet uitsluitend gebruikt voor de aankoop van de aandelen van [naam] en het uitbreiden van de activiteiten van [bedrijf 2] , maar zijn ook in substantiële mate gebruikt voor het doen van uitkeringen aan verdachte in privé. [25] Hieruit blijkt genoegzaam de wederrechtelijke bevoordeling van verdachte.
Verder kan het, gelet op de functie van verdachte als directeur groot aandeelhouder van [bedrijf 2] , zijn financiële achtergrond en ervaring alsmede de verslechterende economische situatie, naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte wist dat wat hij zijn klanten voorhield, in strijd met de waarheid was. Het opzet van verdachte was daarbij gericht op het verkrijgen van die gelden.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Ten aanzien van aangever [slachtoffer 13] is de rechtbank echter van oordeel dat de ten laste gelegde oplichting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier blijkt immers niet dat [slachtoffer 13] door de eerdergenoemde onwaarheden van verdachte is bewogen tot afgifte van het geld. [slachtoffer 13] heeft namelijk verklaard dat hij het geld aan verdachte ter beschikking heeft gesteld, omdat hij hierdoor iets terug kon doen voor al het werk dat verdachte voor hem en zijn vrouw had gedaan. De rechtbank zal verdachte op dit punt dan ook vrijspreken.
Verduistering
Aangeefsters [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] hebben op grond van de met [bedrijf 1] gesloten koopovereenkomst ieder 7,5% van de aandelen [bedrijf 2] gekocht en geleverd gekregen. De rechtbank is van oordeel dat het verdachte vervolgens vrij stond om de door [bedrijf 1] ontvangen koopprijs voor deze aandelen naar eigen inzicht te gebruiken. Derhalve is van verduistering van gelden van deze aangeefsters geen sprake en zal de rechtbank verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
De rechtbank is verder, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde verduistering ten aanzien van de andere aangevers heeft begaan, omdat uit het dossier niet is gebleken dat er sprake was van wederrechtelijke toe-eigening van geldbedragen. De rechtbank spreekt de verdachte hiervan dan ook vrij.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 4 april 2008 tot en met 30 januari 2012 in Nederland, meermalen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een samenweefsel van verdichtsels, personen telkens op valse gronden heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten:
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] voor een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro (AG-4) en
- [slachtoffer 3] voor een geldbedrag van (in totaal)
180.000 euro (AG 5) en
- [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] voor een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro (AG 6) en
- [slachtoffer 6] voor een geldbedrag van (in totaal) 5.000 euro (AG-7) en
- [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] voor een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro (AG 8) en
- [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] voor een geldbedrag van (in totaal) 14.000 euro (AG 9) en
- [slachtoffer 11] voor een geldbedrag van (in totaal) 20.000 euro (AG-10) en
- [slachtoffer 12] voor een geldbedrag van (in totaal) 85.000 euro (AG 11) en
- [slachtoffer 15] voor een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro (AG 13) en
- [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] voor een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro (AG 14), en
- [slachtoffer 18] voor een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro (AG 15),
immers heeft verdachte toen en aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk in strijd met de waarheid telkens die geldgevers - waarmee verdachte een langer lopende zakelijke relatie en vertrouwensband had - mondeling en/of schriftelijk en/of
door middel vaneen zogenoemde leningovereenkomst of participatieovereenkomst voorgehouden dat:
- over de door de geldgevers aan die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] te belenen en/of te participeren geldbedragen gegarandeerd een rente (van 5% en 6% per jaar) zou worden betaald en
- de hoofdsom na (vijf jaar) gegarandeerd opeisbaar zouden zijn en
- de hoofdsom te allen tijde onmiddellijk opeisbaar zou zijn bij (onder meer) een faillissement van voornoemde bedrijven en
- het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] en de waarde van de (order)portefeuille en verzekeringsportefeuille van [bedrijf 2] en de overlijdensrisicoverzekering op het leven van hem, verdachte, als zekerheidstelling zouden dienen en dat de waarde daarvan (ruim) voldoende was om de ingelegde geldbedragen geheel terug te kunnen betalen en/of
- het door geldgever verstrekte geldbedrag bij een bank zou worden ondergebracht waardoor een hogere rente mogelijk was,
zulks terwijl in werkelijkheid:
- een deel van de door de geldgevers verstrekte geldbedragen aan andere doeleinden is besteed (niet zijnde de uitbreiding van voornoemd bedrijf (te weten als lening aan [bedrijf 2] (om (reguliere) bedrijfskosten te kunnen dekken) en als persoonlijke lening aan verdachte en aan privéuitgaven van verdachte en om de rentebetalingen te doen aan andere geldgevers en om
deverliezen te financieren) en
- [bedrijf 2] en [bedrijf 1] sinds 2007 een negatief eigen vermogen hadden en
- sinds 2006 sprake was van een dalende provisieomzet voor (levens- en schade)verzekeringen en
- de overlijdensrisicoverzekering op naam van verdachte reeds was verpand en
- de 'doorloopprovisie' in het geheel niet verpand kon worden,
waardoor zijn bedrijven niet de garantie konden geven, om die rente daadwerkelijk gedurende de gehele looptijd te blijven voldoen en om de hoofdsom na vijf jaar of bij faillissement geheel terug te betalen en
waardoor hij, verdachte, telkens een valse voorstelling van zaken heeft gewekt en vervolgens die aangevers telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Oplichting, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van achttien maanden wordt opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft hij gevorderd om aan verdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen dat hij niet in de financiële wereld mag werken voor de periode van vier jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleitte vrijspraak heeft de raadsman geen verweer gevoerd ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft in ernstige mate misbruik gemaakt van de veelal jarenlange relatie die hij had met de aangevers, waarin hij veel van hun financiële zaken afhandelde. Hij was op de hoogte van hun financiële situatie en had een groot vertrouwen bij de aangevers gewekt. Verdachte heeft verder de aangevers voorgespiegeld dat het om een risicoloze investering ging, terwijl hij in werkelijkheid zijn bedrijfsrisico afwentelde op de aangevers. Verder heeft verdachte hierbij zijn eigen belang om zijn inkomsten veilig te stellen voorop gesteld en heeft onvoldoende oog gehad voor de belangen van de aangevers.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte.
De op te leggen straf
Verdachte heeft in de bewezen verklaarde periode klanten opgelicht voor forse bedragen en dit zou in beginsel aanleiding kunnen zijn voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is echter van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak niet dient te worden opgelegd, mede erop gelet dat het handelen van verdachte in belangrijke mate was ingegeven door de wens zijn bedrijf overeind te houden en zijn handelen niet specifiek erop was gericht om zichzelf te verrijken. Voorts neemt de rechtbank hierbij in ogenschouw dat ook verdachte zelf de gevolgen van de faillissementen van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] heeft ondervonden en nog steeds ondervindt. Wel ziet de rechtbank in de ernst van het feit aanleiding om een taakstraf van lange duur op te leggen en daarnaast ook een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte gedurende de proeftijd niet direct dan wel indirect werkzaam mag zijn in de financiële dienstverlening.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen alleen voor zover het de ingelegde hoofdsom betreft. Voor het overige moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 19] heeft de officier van justitie verzocht om behalve de hoofdsom ook een vergoeding voor de betaalde rente met aftrek van de ontvangen loonopslag (€ 13.000,-) toe te wijzen. Ook de gevorderde advocaatkosten moeten worden toegewezen. Voor het overige moet [slachtoffer 19] niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om ten behoeve van iedere benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van het faillissement van [bedrijf 1]
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van in totaal € 29.500,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 25.000,- als vergoeding ter zake van materiële schade, is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de maandelijkse rente uitkering van in totaal € 4.500,-, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 augustus 2010, zijnde de datum van betaling, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
Vordering [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, bestaande uit een bedrag van € 180.000,- ter zake haar inleg, een bedrag van € 8.100,- ter zake van 9 maanden niet ontvangen rente en een niet nader bepaald bedrag ter zake van een latente belastingclaim voor de [slachtoffer 3] , een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 180.000,- als vergoeding ter zake van materiële schade, is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 mei 2008.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de maandelijkse rente uitkering van in totaal € 8.100,-, en de latente belastingclaim, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 180.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 15 mei 2008, ten behoeve van [slachtoffer 3] .
Vordering [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schade vergoeding, bestaande uit een bedrag van € 40.000,- , te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 februari 2009.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 40.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 1 februari 2009, ten behoeve van [slachtoffer 4] .
Vordering [slachtoffer 6]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schade vergoeding, bestaande uit een bedrag van € 5.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juni 2011, ten behoeve van [slachtoffer 6] .
Vordering [slachtoffer 7]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, voor een bedrag van in totaal € 28.750,-, te vermeerderen met wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 25.000,- als vergoeding ter zake van materiële schade, is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 mei 2008.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de maandelijkse rente uitkering van in totaal € 3.750,-, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 25.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 15 mei 2008, ten behoeve van [slachtoffer 7] .
Vordering [slachtoffer 9]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schade vergoeding, bestaande uit een bedrag van € 14.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 maart 2009, ten behoeve van [slachtoffer 9] .
Vordering [slachtoffer 11]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, voor een bedrag van in totaal € 25.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 20.000,- als vergoeding ter zake van materiële schade, is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de maandelijkse rente uitkering van in totaal € 5.000,-, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 11 oktober 2011, ten behoeve van [slachtoffer 11] .
Vordering [slachtoffer 12]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, voor een bedrag van € 85.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 85.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 15 mei 2008, ten behoeve van [slachtoffer 12] .
Vordering [slachtoffer 13]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, voor een bedrag van € 2.000,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Vordering [slachtoffer 15]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van in totaal € 12.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 10.000,- als vergoeding ter zake van materiële schade, is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 februari 2012.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op Reaal polis van in totaal
€ 2.500,-, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze schadepost niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade dat is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 1 februari 2012, ten behoeve van [slachtoffer 15] .
Vordering [slachtoffer 16]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van in totaal € 13.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 10.000,- als vergoeding ter zake van materiële schade, is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de maandelijkse rente uitkering van in totaal € 3.000,-, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 15 februari 2011, ten behoeve van [slachtoffer 16] .
Vordering [slachtoffer 19]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van in totaal € 74.338,20,-, te vermeerderen met wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Vordering [slachtoffer 20]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van in totaal € 30.357,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het eerste cumulatie/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
- een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) UREN,te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) MAANDEN;
bepaalt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd niet direct dan wel indirect werkzaam zal zijn in de financiële dienstverlening;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 25.000,-;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 3]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] een bedrag van € 180.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 180.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3]
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 158 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 4] een bedrag van € 40.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
1 februari 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 40.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 6]toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 6] een bedrag van € 5.000,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 7]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 7] een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 25.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 7] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 9]toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 9] een bedrag van € 14.000,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 14.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 9] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 11]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 11] een bedrag van € 20.000,-;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 11] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 20.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 11] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 12]toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 12] een bedrag van € 85.000,-;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 85.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 12] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 15]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 15] een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de [slachtoffer 15] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 15] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 9 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer 16]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 16] een bedrag van € 10.000,-;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 16] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 16] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 9 dagen;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de hierboven genoemde benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de hierboven genoemde benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de betreffende benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
verklaart de
[slachtoffer 13]niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 13] in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de
[slachtoffer 19]niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 19] in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de
[slachtoffer 20]niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 20] in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. D.E. Alink, rechter,
mr. C.E. Voskens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2016.

Voetnoten

1.Een geschrift, zijnde het faillissementsverslag van [bedrijf 2] van 15 april 2014, blz. 56.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting; Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 1030.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15J2 20133099169, van de politie Den Haag, Bureau Recherche Expertise en Ondersteuning, Financiële Recherche Unit, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1048).
4.Proces-verbaal, blz. 559-562, met bijlagen.
5.Proces-verbaal van aangiften, met bijlagen van de volgende aangevers: [slachtoffer 3] (blz. 342 t/m 354), J), [slachtoffer 7] (blz. 386 t/m 392 en blz. 396, 397 en 401) en [slachtoffer 12] (blz. 432 t/m 435).
6.Proces-verbaal van aangifte, met bijlagen van [slachtoffer 3] , blz. 346.
7.Proces-verbaal van aangifte, met bijlagen van [slachtoffer 4] , blz. 364-365.
8.Proces-verbaal van aangifte, met bijlagen van [slachtoffer 7] , blz. 388.
9.Proces-verbaal van aangifte, met bijlagen van [slachtoffer 12] , blz. 432 in combinatie met antwoord 4 op de bijlage op blz. 435.
10.Proces-verbaal van aangifte, met bijlagen van [slachtoffer 18] , blz. 498.
11.Proces-verbaal, blz. 561, met bijlagen op blz. 566 en 567.
12.Proces-verbaal van aangifte, met bijlagen van [slachtoffer 9] , blz. 408.
13.Proces-verbaal, blz. 561, met bijlagen op blz. 568 en 569.
14.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] met bijlagen, blz. 322.
15.Proces-verbaal, blz. 561, met bijlage op blz. 571.
16.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [slachtoffer 6] , blz. 381.
17.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [slachtoffer 11] , p. 419.
18.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [slachtoffer 16] , blz. 479
19.Proces-verbaal, blz. 562, met bijlage op blz. 572.
20.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 16] , blz. 457-458.
21.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 januari 2016.
22.Proces-verbaal blz. 654-655.
23.Proces-verbaal, blz. 574-575.
24.Proces-verbaal van aangiften, met bijlagen van de volgende aangevers: [slachtoffer 1] (blz.321 t/m 326), [slachtoffer 3] (blz. 342 t/m 354), [slachtoffer 4] (blz. 361 t/m 374), [slachtoffer 6] (blz. 380 t/m 383), [slachtoffer 7] (blz. 386 t/m 392 en blz. 396, 397 en 401), [slachtoffer 9] (blz. 407 t/m 413), [slachtoffer 11] (blz. 419 t/m 426), [slachtoffer 12] (blz. 432 t/m 435), [slachtoffer 15] (blz. 456 t/m 467, blz. 471 en 473), [slachtoffer 16] (blz. 477 t/m 485), [slachtoffer 18] (blz. 497 t/m 501, blz. 508 t/m 511).
25.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 januari 2016.