Overwegingen
1. Eisers zijn broers, geboren op [geboortedatum 1] , respectievelijk op [geboortedatum 2] , en hebben de Afghaanse nationaliteit. Op 24 februari 2016 hebben zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Eiser 1 heeft verklaard dat hij Afghanistan heeft verlaten omdat hij een beter leven wil en omdat hij vreest meegenomen te worden door de Taliban om voor hen te vechten. Ook vreest hij door het leger te worden meegenomen om voor hen te vechten. Eiser 2 heeft verklaard dat de Taliban langs de huizen kwam op zoek naar jongemannen om mee te strijden. Eisers hebben zich verstopt toen de Taliban zes keer langs kwam om eisers te zoeken. Daarna heeft de moeder van eisers besloten dat het beter was dat eisers zouden vertrekken uit Afghanistan, aldus eiser 2.
3. Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden in de asielrelazen van eisers:
- eisers hebben de Afghaanse nationaliteit en zijn afkomstig uit Khanabad ;
- eisers hebben Afghanistan verlaten omdat zij een reëel risico lopen door de Taliban onder dwang te worden gerekruteerd.
Verweerder acht de nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Verweerder volgt niet dat eisers een reëel risico lopen in Afghanistan onder dwang te worden gerekruteerd door de Taliban. Verweerder wijst erop dat eisers onderling tegenstrijdig hebben verklaard over de hoofdaanleiding voor hun vertrek en over de zoekacties van de Taliban. Bovendien zijn de verklaringen in tegenspraak met de bevindingen in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2014 (het ambtsbericht) over het rekruteren van minderjarigen, aldus verweerder. Verweerder wijst de asielaanvragen van eisers daarom af als ongegrond.
4. De beroepsgronden tegen het bestreden besluit komen hierna aan de orde.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Gelet op de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting, moet allereerst worden beoordeeld of verweerder de asielrelazen van eisers terecht ongeloofwaardig heeft geacht.
6. Anders dan eisers hebben betoogd, kan niet worden gezegd dat de verslaglegging van het nader gehoor van eiser 1 niet correct was en dat verweerder daar bij het bestreden besluit niet van uit mocht gaan. Eisers worden gevolgd in hun standpunt dat de correcties en aanvullingen bij het rapport van nader gehoor van eiser 1 tijdig zijn ingediend en dat verweerder deze ten onrechte niet heeft betrokken bij het voornemen tot het nemen van het bestreden besluit. Dat is echter wel gebeurd bij het bestreden besluit zelf. Eisers zijn daardoor niet benadeeld. Verweerder was niet gehouden om eiser 1 aanvullend te horen om hem te confronteren met de van diens relaas afwijkende verklaringen die eiser 2 heeft afgelegd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de contactambtenaar de verklaringen van eiser 1 meermalen heeft geverifieerd door aanvullende vragen te stellen en dat eiser 1 zijn verklaringen steeds heeft bevestigd. Verweerder heeft voorts terecht het standpunt ingenomen dat eisers de gelegenheid hadden om de geconstateerde tegenstrijdigheden schriftelijk te weerleggen. Dat de contactambtenaar tegen eiser 1 heeft verklaard dat hij snel typt maar veel fouten maakt, kan op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat de inhoud van het rapport van nader gehoor onjuist is. Anders dan eisers hebben gesteld, blijkt uit de rapporten van nader gehoor niet dat onvoldoende rekening is gehouden met de minderjarigheid van eisers. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat bij beide gehoren hulpverleners aanwezig waren. De slotsom is dat verweerder bij de beoordeling van de asielrelazen mocht afgaan op de rapporten van nader gehoor van beide eisers.
7. Eisers hebben voorts bestreden dat zij tegenstrijdig zouden hebben verklaard over de hoofdaanleiding voor hun vertrek en over de zoekacties van de Taliban. Ter ondersteuning hebben zij een verklaring overgelegd van een medewerker van Nidos die aanwezig was bij het nader gehoor van eiser 1. De rechtbank overweegt dat eiser 1 heeft verklaard dat hij een beter leven wil en dat hij niet door de Taliban wil worden meegenomen om te vechten. Eiser 2 heeft uitsluitend gewezen op het gevaar om gedwongen te worden ingelijfd door de Taliban. Op zichzelf zijn deze verklaringen nog niet tegenstrijdig. Maar uit het rapport van nader gehoor van eiser 1 blijkt dat hij herhaaldelijk heeft verklaard dat hij, anders dan eiser 2, niet vreest om onmiddellijk te worden ingelijfd. Zo heeft hij verklaard dat hij als hij zou blijven en ouder zou worden, gedwongen zou moeten meevechten (pagina 5). Bovendien heeft eiser 1 verklaard dat de Taliban niet naar hun huis kwam om eisers mee te nemen, maar dat hun oom gezocht werd. De Taliban heeft tegen hun moeder gezegd dat als haar zonen volwassen en ouder zouden worden, zij eisers ook zouden meenemen (pagina 7). Deze verklaringen van eiser 1 wijken aanzienlijk af van die van eiser 2 die stellig heeft verklaard dat de Taliban ongeveer zes keer bij hen thuis is geweest om eisers op te pakken, maar dat eisers zich elke keer hebben weten te verstoppen. Eiser 2 heeft uitvoerig beschreven hoe eisers zich hebben verstopt. Eiser 1 heeft niets verklaard over dat verstoppen. Hij heeft zelfs verklaard dat hij niet thuis was toen de Taliban langs kwam (pagina 7). Verweerder heeft deze tegenstrijdigheden terecht tegengeworpen.
8. De verklaring van de medewerker van Nidos die aanwezig was tijdens het nader gehoor van eiser 1, kan niet leiden tot een ander oordeel. Deze verklaring luidt, voor zover hier van belang, dat eiser 1 duidelijk maakt dat hij de keus had om te vluchten of gerekruteerd te worden door de Taliban, dat het verhaal niet erg gedetailleerd is en dat er niet uit blijkt dat eiser 1 direct gevaar heeft gelopen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hierdoor bevestigd dat eiser 1 heeft verklaard dat hij niet vreesde onmiddellijk te worden ingelijfd door de Taliban.
9. Met betrekking tot het ambtsbericht stelt de rechtbank allereerst vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat niet meer wordt tegengeworpen dat het asielrelaas over gedwongen rekrutering in het gebied van herkomst van eisers in strijd is met het ambtsbericht, gelet op de recentere, door eisers aangehaalde landeninformatie. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat eisers nog steeds niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij voorafgaande aan hun vertrek uit Afghanistan werden gezocht door de Taliban. De ongeloofwaardigheid van de door eisers genoemde gebeurtenissen kan niet worden weggenomen door de algemene informatie waarop eisers zich hebben beroepen.
10. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft tegengeworpen dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over de gebeurtenissen die hebben geleid tot hun vertrek uit het land van herkomst.
11. Tot slot dient, gelet op de beroepsgronden, beoordeeld te worden of eisers bij terugkeer naar Afghanistan – los van de door hen beschreven en ongeloofwaardig geachte gebeurtenissen voorafgaande aan hun vertrek – te vrezen hebben voor schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wegens het risico van gedwongen inlijving door de Taliban. Daarover wordt het volgende overwogen.
12. In het ambtsbericht staat dat het zelden voorkomt dat rekrutering door de Taliban door onbekenden wordt uitgevoerd en dat intimidatie en dwang bij de rekrutering alleen in uitzonderlijke situaties plaatsvindt (pagina 18 en 19). Uit de door eisers aangehaalde landeninformatie, die van recentere datum is dan het ambtsbericht, kan evenmin worden afgeleid dat eisers een reëel risico lopen onder dwang door de Taliban te worden ingelijfd. Het rapport van het US Department of State van 13 april 2016 vermeldt wel dat de Taliban kinderen onder valse voorwendselen probeert te rekruteren, maar daaruit blijkt niet van het op grote schaal en systematisch toepassen van dwang. Human Rights Watch vermeldt in een rapport van 17 februari 2016 dat de Taliban steeds meer kindsoldaten gebruikt, maar tevens dat de kinderen over het algemeen niet met dwang worden gerekruteerd. Uit de aangehaalde rapporten van UNAMA van februari 2015, van EASO van 2016 en de Eligibility Guidelines van 19 april 2016 blijkt evenmin van een wijdverbreide praktijk van rekrutering onder dwang van kinderen door de Taliban. In de in beroep door eisers aangehaalde passages uit het rapport van UNICEF uit 2015 onder de titel ‘Child Notice Afghanistan’ wordt weliswaar melding gemaakt van rekrutering van jongens door gewapende (oppositie)groepen in het conflict, maar daaruit kan niet worden afgeleid hoe grootschalig die praktijk is, noch hoe vaak daarbij dwang aan de orde is. Eisers hebben in beroep gewezen op het rapport van de UN High Commissioner for Refugees genaamd: Forced Recruitment by the Taliban in Afghanistan, van 10 juli 2012, waarin staat dat het bijzonder moeilijk is om een helder onderscheid te maken tussen vrijwillige en gedwongen rekrutering. Ook uit die passages kan niet worden afgeleid dat gedwongen rekrutering van kinderen op grote schaal plaatsvindt.
13. De rechtbank concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een reëel risico lopen op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Afghanistan vanwege de kans op gedwongen inlijving door de Taliban.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.