Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam 1] , eiser en verzoeker, hierna: eiser, en
[naam 4] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2016, hebben eisers, een gezin met minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die hun asielaanvragen niet in behandeling heeft genomen. De asielaanvragen waren ingediend in Duitsland, waar deze in maart 2016 waren afgewezen. Eisers verzochten tevens om voorlopige voorzieningen om uitzetting te voorkomen terwijl hun beroepen nog in behandeling waren.
Tijdens de zitting op 14 juli 2016 zijn eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, en dat het aan eisers was om aan te tonen dat er sprake was van tekortkomingen in de opvang of asielprocedure in Duitsland.
Eisers stelden dat zij geen rechtsbijstand hadden gekregen en niet in de gelegenheid waren gesteld hun asielmotieven naar voren te brengen, maar onderbouwden deze stellingen niet met bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eisers niet geslaagd waren in hun bewijsvoering. De beroepen werden ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk.