ECLI:NL:RBDHA:2016:8333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
AWB 16/12171, AWB 16/12165 & AWB 16/13108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en asielaanvraag in het kader van de Schengengrenscode en Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de toegangsweigering van eiseres, een Hondurese nationaliteit, die op 25 mei 2016 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland werd geweigerd. Eiseres had op dezelfde dag asiel aangevraagd, maar de toegangsweigering werd opgeschort. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag geen grond kan vormen voor de weigering van de toegang tot Nederland, zoals bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Air Baltic (C-575/12). De rechtbank stelde vast dat de redenen voor de toegangsweigering niet adequaat waren gecommuniceerd en dat de beslissing niet voldeed aan de vereisten van de Schengengrenscode.

De rechtbank behandelde ook de vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen die tegen eiseres waren opgelegd. Eiseres voerde aan dat de vrijheidsontneming in strijd was met de Procedurerichtlijn en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontneming niet in strijd was met de wet, maar dat de vrijheidsontnemende maatregel niet kon worden opgelegd zonder een rechtmatige weigering van toegang. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiseres een schadevergoeding toe voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming.

De rechtbank concludeerde dat de Staat der Nederlanden aansprakelijk was voor de schadevergoeding en veroordeelde verweerder in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij toegangsweigeringen en de rechten van asielzoekers in het kader van de Vreemdelingenwet en de Schengengrenscode.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/12171, AWB 16/12165 & AWB 16/13108
V-nr: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 juli 2016 in de zaken tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Hondurese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. J. Bravo Mougán),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Op 25 mei 2016 is eiseres op grond van artikel 5 in samenhang met artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toegepast.
Vervolgens heeft eiseres op 25 mei 2016 asiel aangevraagd. De toegangsweigering is daarop opgeschort op grond van artikel 3, vierde lid, van de Vw 2000. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschriften van 5 juni 2016 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsbeperkende en de vrijheidsontnemende maatregel en tegen de (opgeschorte) toegangsweigering.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houden de beroepen tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Bij besluit van 8 juni heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen en haar definitief de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld ter openbare zitting van 15 juni 2016. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting was ook aanwezig D. Szirmai, tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de beroepen ter zitting geschorst. Bij beroepschrift van 15 juni 2016 heeft eiseres nog beroep ingesteld tegen de definitieve toegangsweigering van 8 juni 2016. Op 16 juni 2016 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat eiseres op die dag is uitgezet en dat de vrijheidsontnemende maatregel ook 16 juni 2016 is opgeheven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep onder AWB 16/12171
1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep gericht tegen de toegangsweigering van 25 mei 2016. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Vw 2000 dient hiertegen administratief beroep te worden ingesteld bij verweerder. De rechtbank ziet in dit geval echter geen aanleiding om het ingediende beroep als administratief beroepschrift door te sturen naar verweerder. Het beroep hangt zodanig samen met het beroep tegen de vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregel dat de rechtbank, op grond van proceseconomische redenen en de rechtsbescherming van eiseres, hierover zal oordelen in deze procedure.
2.1.
Eiseres voert aan dat haar niet de toegang tot Nederland kon worden geweigerd op 25 mei 2016. Bij een toegangsweigering moet op grond van de Schengengrenscode gebruik worden gemaakt van het voorgeschreven formulier bijlage V-deel B. Dit formulier biedt echter niet de mogelijkheid tot het omschrijven van de precieze reden van de toegangsweigering. Op grond van artikel 13 (de rechtbank begrijpt: artikel 14), tweede lid, van de Schengengrenscode kan de toegang alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd. Dat is in dit geval niet gebeurd.
2.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het formulier M17 van 25 mei 2016 heeft omschreven op welke grond aan eiseres de toegang is geweigerd. In dit formulier staat vermeld dat eiseres niet in het bezit was van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van haar verblijf blijken. Dit is een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in samenhang met artikel 14, eerste lid, van de Schengengrenscode. Verweerder heeft hiermee voldaan aan het voorschrift van artikel 14, tweede lid, van de Schengengrenscode. De beroepsgrond slaat niet.
Ten aanzien van het beroep onder AWB 16/12165
De opgeschorte toegangsweigering
3.1.
Eiseres voert aan dat de Schengengrenscode niet toestaat dat het besluit omtrent de weigering van de toegang wordt opgeschort.
3.2.
In artikel 3, vierde lid, van de Vw 2000 is bepaald dat een besluit omtrent de weigering van toegang tot Nederland wordt uitgesteld of opgeschort gedurende vier weken indien de grensprocedure wordt toegepast.
3.3.
In de uitspraak van 3 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1451) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat van het opschorten van de rechtsgevolgen van de toegangsweigering geen sprake kan zijn en dat de opschorting van de toegangsweigering moet worden opgevat als het uitstellen van het besluit over de toegang tot Nederland voor de duur van het onderzoek in de grensprocedure. Verder heeft de Afdeling in de voornoemde uitspraak geoordeeld dat het uitstellen van het besluit over de toegang tot Nederland valt aan te merken als een handeling in de zin van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarom geen sprake is van een besluit waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De Afdeling komt in deze uitspraak onder andere tot de conclusie dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd heeft geacht kennis te nemen van het beroep tegen het uitstellen van het besluit over de toegang tot Nederland.
3.4.
Gelet op voornoemde uitspraak moet het besluit van 25 mei 2016 tot opschorten van de rechtsgevolgen van het besluit tot toegangsweigering in dit geval worden opgevat als het uitstellen van het besluit over de toegang tot Nederland voor de duur van het onderzoek in de grensprocedure. De Afdeling overweegt in voornoemde uitspraak voorts dat, voor zover een eventuele klacht tegen toepassing van de grensprocedure samenhangt met de vrijheidsontnemende maatregel, deze naar voren kan worden gebracht in het beroep tegen die maatregel.
3.5.
Eiseres heeft dus terecht betoogd dat de toegangsweigering niet kon worden opgeschort. Tegen het uitstellen van het nemen van een besluit over de toegang tot Nederland kan echter geen rechtsmiddel worden aangewend, omdat dit geen besluit is in de zin van de Awb. De rechtbank is daarom niet bevoegd kennis te nemen van het beroep voor zover dit is gericht tegen het uitstellen van het besluit tot toegangsweigering.
De vrijheidsbeperkende maatregel
4.1.
Eiseres voert aan dat verweerder in de vrijheidsbeperkende maatregel onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Verweerder heeft eiseres onvoldoende in de gelegenheid gesteld om bijzondere, individuele omstandigheden aan te voeren op grond waarvan een lichter middel had moeten worden opgelegd.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2016 (nummer 1923844) blijkt dat verweerder aan eiseres kenbaar heeft gemaakt dat het voornemen bestond om een vrijheidsbeperkende maatregel in de lounge op te leggen. Aan eiseres is voorts gevraagd of er feiten of omstandigheden zijn die maken dat het niet mogelijk is om deze maatregel op te leggen. Eiseres heeft daarop geantwoord dat zij niet terug kan naar haar land. Verweerder kon dan ook volstaan met de in het besluit gegeven motivering. Daarbij komt dat artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 een vrijheidsbeperkende en geen vrijheidsontnemende maatregel is. Een nog lichter middel dan het opleggen van een maatregel in de lounge zou betekenen dat aan eiseres feitelijk de toegang tot Nederland verleend zou worden. De beroepsgrond slaagt niet.
De vrijheidsontnemende maatregel
5.1.
Eiseres voert aan dat de automatische toepassing van de grensprocedure en de vrijheidsontneming van personen die een asielverzoek hebben ingediend, in strijd is met de Procedurerichtlijn en met het limitatieve karakter van artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn. Het grensbewakingsbelang, welk belang in artikel 5.1a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 als principiële grondslag wordt genoemd voor oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000, is dan ook in strijd met voornoemd artikel van de Opvangrichtlijn. Artikel 5.1a, derde lid, van het Vb 2000 dient dan ook onverbindend te worden verklaard.
5.2.
De rechtbank overweegt hierover dat de vrijheidsontnemende maatregel gedurende de grensprocedure op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 een omzetting vormt van artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn, waarin is bepaald dat een verzoeker in bewaring mag worden gehouden in het kader van een procedure om een beslissing te nemen over zijn recht het grondgebied van de lidstaten te betreden. Hiertoe is van belang dat in de grensprocedure niet slechts onderzoek wordt gedaan naar de inwilligbaarheid van het asielverzoek, maar tevens naar het recht van de verzoeker om het grondgebied van Nederland te betreden. Daar komt bij dat op grond van artikel 5.1a, derde lid, van het Vb 2000 een maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 niet wordt opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. De vrijheidsontneming van eiseres is dan ook niet strijdig met artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn of met de Procedurerichtlijn. De rechtbank verwijst naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Eiseres voert verder aan dat voorafgaand aan de vrijheidsontnemende maatregel geen kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden over de oplegging van een lichter middel. Eiseres is onvoldoende voorgelicht over de alternatieven voor de vrijheidsontneming. Eiseres verwijst hierbij naar artikel 8, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2016 (nummer 1923978) blijkt dat concrete vragen aan eiseres zijn gesteld die haar in de gelegenheid hebben gesteld om eventuele bijzondere feiten en omstandigheden aan te voeren met betrekking tot haar persoonlijke belangen die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat in haar geval met toepassing van een lichter middel kon worden volstaan. Weliswaar blijkt niet dat haar is verteld dat zij in de gelegenheid werd gesteld om haar zienswijze te geven, maar dat zij daartoe feitelijk in de gelegenheid is gesteld, volgt uit de vraagstelling. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiseres de uitleg over de te volgen procedures niet heeft verstaan of begrepen, zodat verweerder heeft kunnen volstaan met de motivering zoals gegeven in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1.
Eiseres voert aan dat uit het dossier op geen enkele wijze blijkt dat verweerder bij het opleggen van de maatregel en bij het voortduren daarvan rekening heeft gehouden met de medische omstandigheden van eiseres. Uit het medisch onderzoek uitgevoerd door FMMU van 27 mei 2016 blijkt dat eiseres een hevige emotionele reactie vertoont, dat zij last heeft van hoofpijn en dat zij medicatie nodig heeft.
7.2.
De rechtbank overweegt dat van verweerder mag worden verwacht dat een voortdurende belangenafweging wordt gemaakt ten aanzien van het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel. Verweerder is er echter niet toe gehouden hiervan voortdurend verslag te doen in het dossier van eiseres. Niet is gebleken dat verweerder zich in dit geval onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de medische situatie van eiseres. Het enkele feit daarover in het dossier niets is overwogen is daartoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1.
Eiseres voert tenslotte aan dat verweerder ten onrechte pas na negen dagen, op 2 juni 2016, een start heeft gemaakt met de asielprocedure. Het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en de reisroute van eiseres had veel sneller kunnen worden afgerond, deze gegevens stonden immers al vast.
8.2.
De rechtbank overweegt dat deze klacht verband houdt met de behandeling van haar asielverzoek en om die reden niet thuishoort in de hier voorliggende procedure. Deze klacht kan de vreemdeling naar voren brengen in het beroep tegen een eventuele afwijzing van het asielverzoek dan wel in een klachtenprocedure bij verweerder. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1452). De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van het beroep onder AWB 16/13108
9.1.
Eiseres voert aan dat de definitieve toegangsweigering van 8 juni 2016 in strijd is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 4 september 2014 in de zaak Air Baltic (C-575/12). Daarin is geoordeeld dat aan de voorwaarden voor toegangsweigering op grond van de Schengengrenscode geen nationale aanvullingen kunnen worden toegevoegd.
9.2.
Op grond van artikel 3, zesde lid, van de Vw 2000 geldt de afwijzende asielbeschikking van 8 juni 2016 tevens als weigering van de toegang in het eerste lid.
9.3.
Uit voornoemde uitspraak van het Hof blijkt dat het een lidstaat niet vrij staat om in het kader van artikel 5 (nu artikel 6) van de Schengengrenscode een vreemdeling de toegang te weigeren op een andere grond dan die waarin die bepaling voorziet. Artikel 6 staat volgens het Hof dan ook in de weg aan een nationale regeling die in een dergelijke extra voorwaarde voorziet. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de afwijzing van de asielaanvraag geen grond kan vormen voor de weigering van de toegang tot Nederland.
9.4.
Verweerder heeft in het afwijzende asielbesluit van 8 juni 2016 alleen vermeld dat met dit besluit de toegangsweigering van 25 mei 2016 van rechtswege herleeft. In de uitspraak van 3 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1451) heeft de Afdeling echter geoordeeld dat, anders dan in artikel 3, zesde lid, van de Vw 2000 staat, met de afwijzing van het asielverzoek in de grensprocedure geen sprake kan zijn van een herleving van het besluit tot toegangsweigering. Het afwijzende asielbesluit van 8 juni 2016 bevat geen andere redenen voor de weigering van de toegang van eiseres op 8 juni 2016. Evenmin heeft verweerder de redenen voor de toegangsweigering neergelegd in een apart daarvoor bestemd formulier. Dit betekent dat de toegangsweigering niet is opgenomen in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze gronden worden genoemd, als is vereist op grond van artikel 14, tweede lid, van de SGC. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de toegangsweigering van eiseres in strijd is met artikel 14, tweede lid, in samenhang met artikel 6, eerste lid, van de SGC. Het beroep slaagt in zoverre.
9.5.
Dit betekent dat de vrijheidsontnemende maatregel van 8 juni 2016 op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 in strijd is met de wet. Deze maatregel kan immers alleen worden opgelegd indien de toegang (rechtmatig) is geweigerd. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren. Omdat de maatregel inmiddels is opgeheven, kan een bevel daartoe achterwege blijven.
10. Voor het stellen van prejudiciële vragen zoals eiseres heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding.
11. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiseres ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 640,--.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep met kenmerk AWB 16/13108 gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 640,-- (zegge: zeshonderdveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-- (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro).
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep met kenmerk AWB 16/12165, voor zover gericht tegen het uitstellen van een besluit over toegang, kennis te nemen;
- verklaart de beroepen met kenmerk AWB 16/12165 en AWB 16/12171 voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding in die zaken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.
De griffier is verhinderd om rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EvM
Coll: LFF
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep tegen de bewaringsmaatregel kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld en tegen de uitspraak op de beroepen tegen de toegangsweigering kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.