ECLI:NL:RBDHA:2016:8316
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Iraanse minderjarige en zijn vader in het kader van Dublinverordening
In deze zaak hebben eisers, een Iraanse vader en zijn minderjarige kind, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin hun asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken. De eisers zijn op 24 januari 2016 uit Iran gevlucht en hebben op 20 februari 2016 asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft echter bepaald dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun aanvraag, gebaseerd op een akkoord van 16 maart 2016 en artikel 18 van de Dublinverordening.
Tijdens de zitting op 30 juni 2016 is de zaak aangehouden om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen naar het beroep van eisers op artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers voerden aan dat de overdracht naar Duitsland schadelijk zou zijn voor de minderjarige, die professionele begeleiding nodig heeft vanwege eerdere trauma's. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank concludeerde dat er geen voldoende onderbouwing was dat de minderjarige in Duitsland niet de nodige begeleiding zou krijgen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.