Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- de Staat te verbieden [eiseres] op transport te zetten naar Polen ter fine van de overlevering, totdat er onherroepelijk is beslist in de procedures in Polen met kenmerk [2] en/of [1] , althans en in ieder geval totdat er een WOTS-garantie is verleend door de Poolse autoriteiten, althans en in ieder geval tot twee weken na de bevalling van [eiseres] ;
- de Staat per direct te verbieden dat het IRC uitvoering geeft aan een nog aan te kondigen dan wel aangekondigde overlevering;
4.De beoordeling van het geschil
print van de patiëntgegevens”van 3 april 2016 overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat zij tijdens haar zeventiende week van de zwangerschap te kampen heeft gehad met hevige pijn in de rug met uitstralingen naar de buik, dat zij haar rechterbeen niet kan heffen en dat zij pijn heeft bij plassen. Tevens heeft [eiseres] informatie van de verloskundige van 31 mei 2016 overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zij op 28 mei 2016 naar de huisartsenpost is geweest in verband met pijnklachten op de linkerborst, dat ze op 31 mei 2016 is flauwgevallen en dat de HB-waarden van [eiseres] zijn veranderd. Ook aan deze stukken kan echter – mede in het licht van de onder 2.8 weergegeven verklaring van de arts van de GGD Amsterdam – niet de conclusie worden verbonden dat feitelijke uitlevering niet mogelijk is. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om aannemelijk te maken dat er zodanige zorgen zijn over de gezondheid van haarzelf, de ongeboren baby en/of het verloop van de zwangerschap dat die aan feitelijke overlevering in de weg staan. Daarin is zij niet geslaagd.