ECLI:NL:RBDHA:2016:8235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
VK-16/13439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser afkomstig uit Bagdad

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Iraakse eiser, die afkomstig is uit Bagdad. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn asielaanvraag op 12 juni 2016 was afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 30 juni 2016 gehouden, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.C.M. van Schijndel, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel. Tijdens de zitting waren ook de partner van de eiser en een tolk aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de Iraakse nationaliteit en identiteit van de eiser geloofwaardig achtte, maar de afwijzing van de asielaanvraag was gebaseerd op de conclusie dat de algehele situatie in Bagdad niet zodanig is dat asielzoekers uit deze stad automatisch als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk niet veilig kan terugkeren naar Bagdad, waar hij jarenlang heeft gewoond en gewerkt. De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van de eiser, waaronder de geloofwaardigheid van zijn relaas en de situatie van soennieten in Bagdad, verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de eiser bij terugkeer naar Bagdad geen reëel risico loopt op een in artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/13439
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 juli 2016 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
gemachtigde mr. P.C.M. van Schijndel,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. R.P.G. van Bel.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 juni 2016, genomen in de algemene asielprocedure, waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam partner] , zich thans noemende [partner] , zijnde de partner van eiser, en M. Aleid, tolk in de Arabisch-Iraakse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Op 14 oktober 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Als relevante elementen heeft verweerder aangemerkt:
  • de identiteit en Iraakse nationaliteit van eiser. Eiser is afkomstig uit de stad Bagdad ;
  • eiser behoort tot de bevolkingsgroep Arabieren en volgt de soennitische geloofsstroming binnen de Islam;
  • de vader van eiser is in 2006 ontvoerd en sindsdien is niets meer van hem vernomen;
  • in 2006 is eiser voor en na de ontvoering van zijn vader tweemaal achtervolgd met de auto;
  • bij een incident in 2011 is eiser met een buis op zijn achterhoofd geslagen in Bagdad;
  • tijdens de ramadan in 2014 is eiser in Bagdad met een kapotgeslagen bierfles in zijn bovenarm gestoken;
  • in 2014 werd eiser in Bagdad door onbekenden achterna gezeten in zijn auto;
  • in 2014 heeft eiser ruzie gehad over geld, met een compagnon in hun gezamenlijke coffeeshop in Bagdad.
3. Verweerder acht de Iraakse nationaliteit, identiteit, herkomst uit Bagdad , de etniciteit en het geloof (de soennitische geloofsstroming) van eiser geloofwaardig. Verder acht verweerder aannemelijk dat eiser, na een opeenstapeling van verschillende gebeurtenissen, in september 2015 Irak heeft verlaten. Ongeloofwaardig wordt geacht dat de vader van eiser is ontvoerd, omdat hij een hoge functie zou hebben bekleed binnen de Ba’ath partij.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Redengevend hiervoor is dat eiser afkomstig is uit de stad Bagdad in Irak. De algehele situatie in Bagdad (stad) is niet zodanig dat asielzoekers uit die stad zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Dat eiser soenniet is en hij geregistreerd is als afkomstig uit Tikrit maakt dit niet anders, nu niet gebleken is dat eiser in Bagdad (stad) niet op een normaal niveau heeft kunnen functioneren. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming en voor de inhoud van de verleende bescherming (Kwalificatierichtlijn). Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat Bagdad (stad) voor hem persoonlijk niet als veilig kan gelden. De in zijn individuele relaas genoemde omstandigheden waren voor eiser niet de reden voor zijn vertrek uit Irak. Daarnaast heeft eiser langdurig in de stad Bagdad gewerkt en heeft hij hier altijd bij en/of in de buurt van zijn - oorspronkelijk uit Tikrit stammende - familie gewoond. Zijn moeder, broers en zussen wonen ook nog steeds in Bagdad (stad). Van belang is voorts dat eiser Irak op een legale manier, met gebruikmaking van zijn Iraakse paspoort, heeft verlaten.
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Eiser heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte niet de bijlagen bij de zienswijze heeft ingescand, waardoor deze in ieder geval niet in het aan de rechtbank gestuurde dossier zijn opgenomen. Onduidelijk is of de beslismedewerker de beschikking heeft gehad over de als bijlagen bijgevoegde rapporten. Deze handelwijze is onzorgvuldig.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit genoegzaam blijkt dat de beslisambtenaar de beschikking heeft gehad over de in de zienswijze door eiser genoemde rapporten en deze bij het bestreden besluit heeft betrokken. Het betreft openbare rapporten en in het besluit is uitvoerig op deze genoemde rapporten ingegaan. Daar waar in het besluit niet inhoudelijk op de rapporten is ingegaan, wordt gemotiveerd aangegeven dat die rapporten zien op Bagdad (stad) als vestigingsalternatief voor soennieten afkomstig uit IS-gebied. Vervolgens wordt dit standpunt eveneens uitvoerig gemotiveerd. De beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
8. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht dat de vader van eiser een hoge functie binnen de Ba’ath-partij had, in dezelfde bewoordingen is gesteld als in de zienswijze. In het bestreden besluit heeft verweerder daarop uitvoerig gereageerd. Door eiser is ter onderbouwing van deze grond verwezen naar de zienswijze zonder aan te geven waarom de door verweerde gegeven reactie onjuist zou zijn. Reeds hierom behoeft deze beroepsgrond geen nadere bespreking.
9. Ook het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) is in dezelfde bewoordingen en met een beroep op dezelfde onderbouwende stukken gesteld als in de zienswijze. Verweerder heeft in het bestreden besluit zeer uitvoerig gereageerd op deze stelling en de aangehaalde stukken. Door eiser is echter niet aangegeven waarom deze reactie van verweerder onjuist zou zijn. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de meeste stukken waar eiser zich op beroept zien op Bagdad als vestigingsalternatief voor soennieten afkomstig uit IS-gebied. Ter zitting heeft eiser erkend dat van hervestiging in zijn geval geen sprake is. De enkele stelling dat deze rapporten wel iets zeggen over de positie van soennieten in het algemeen in Bagdad, kan niet afdoen aan de in het bestreden besluit gegeven motivering dat eiser zonder noemenswaardige problemen jarenlang in Bagdad heeft gewoond en gewerkt en dat hij Irak op legale wijze heeft verlaten.
10. Ter zitting heeft eiser gewezen op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 juni 2016 (201604085/2/V2). De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft een verzoek om een voorlopige voorziening van een soenniet uit Bagdad toegewezen, omdat de beoordeling van het hoger beroep nader onderzoek vergt en de voorzieningenprocedure zich daartoe niet goed leent. Anders dan eiser stelt ziet ook deze uitspraak op een aan soennieten afkomstig uit IS-gebied tegengeworpen vestigingsalternatief in Bagdad. Nu eiser evenwel afkomstig is uit Bagdad, is er geen sprake van hervestiging. Het beroep op deze uitspraak slaagt niet.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht aangenomen dat eiser bij terugkeer naar Bagdad geen reëel risico loopt te worden onderworpen aan een in artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Evenmin is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn in Bagdad (stad).
12. Tot slot heeft eiser in de gronden van beroep aangegeven dat hij inmiddels een relatie heeft met [partner] ( [naam partner] ), van Jordaanse nationaliteit. [partner] heeft in Nederland een asielstatus wegens seksuele gerichtheid. Op grond van deze - thans nog als homoseksuele verhouding te kenschetsen - relatie kan hij niet terugkeren naar Irak. De rechtbank overweegt dat eiser deze omstandigheid niet ten grondslag heeft gelegd aan de onderhavige asielaanvraag en dat dit gegeven dan ook niet in de huidige procedure kan worden meegenomen. Eiser dient hiertoe een nieuwe (opvolgende) aanvraag in te dienen.
13. Eiser komt, gezien het voorgaande, op grond van zijn asielrelaas niet in aanmerking voor toelating op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw genoemde gronden. Het beroep is ongegrond.
14. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.