ECLI:NL:RBDHA:2016:8205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
09/857522-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld in een kerk te Leiden

Op 19 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 15 september 2015 in een kerk in Leiden een poging tot gekwalificeerde doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, de koster van de kerk, meermalen met een zware kandelaar en een volle fles wijn op het hoofd geslagen. Tijdens deze gewelddadige aanval eiste de verdachte de kluissleutels en de pincode van de bankpasjes van het slachtoffer. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder scheurwonden en een schedelbasisfractuur. De verdachte ontkende de feiten en weigerde medewerking aan observatie. De rechtbank heeft DNA-sporen en andere bewijsmiddelen in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld, en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, alsook een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, en oordeelde dat de veiligheid van anderen in het geding was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857522-15 en 09/607972-11 (tul)
v.i.-zaaknummer: 99-000167-25
Datum uitspraak: 19 juli 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen, Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 december 2015 en 22 maart 2016 (beide pro forma), 17 mei 2016 en 5 juli 2016 (na heropening van het onderzoek bij tussenvonnis van 24 mei 2016).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. L.E. van der Leeuw en mr. S. Sleeswijk-Visser en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. C. Krijger, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans éénmaal (met kracht) met een kandelaar, althans een soortgelijk voorwerp, en/of een (volle) wijnfles op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke voren omschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld (zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend), van twee, in elk geval één, pinpas(sen) en/of contant geld (ongeveer 110 euro) en/of een mobiele telefoon en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, in elk geval één, pinpas(sen) en/of contant geld (ongeveer 110 euro) en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het meermalen, althans éénmaal, (met kracht) slaan met een kandelaar, althans een soortgelijk voorwerp, en/of een (volle) wijnfles op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het schreeuwen van de volgende (bedreigende) woorden naar die [slachtoffer] : "Wat is de pincode" en/of "Geef me de code van je pasjes. Ik vraag de code over een paar minuten nog een keer. Als je dan een andere code geeft sla ik je gelijk dood" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke (dreigende) aard, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbasisfractuur) heeft bekomen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan primair een poging tot gekwalificeerde doodslag, subsidiair diefstal met geweld en bedreiging met geweld, zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, ten gevolge hebbende.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Melding
Op 15 september 2015 omstreeks 16:08 uur ontving de meldkamer van de politie een melding dat zojuist een man in de Hartebrugkerk in Leiden met een kandelaar op zijn hoofd was geslagen. [2] Ter plaatse trof de politie de latere aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) aan met een zeer ernstig bebloed hoofd en een grote wond aan de bovenkant van zijn hoofd. [3]
Verklaring aangever
Aangever heeft verklaard dat hij 15 september 2015 omstreeks 15:15 uur in de Hartebrugkerk te Leiden was. Toen hij na ongeveer een half uur de sacristie van de kerk binnenliep, voelde hij een harde klap op zijn hoofd. Hij draaide zich om en zag dat een man met een kandelaar hem aanviel en met de kandelaar slaande bewegingen naar hem maakte. Hij voelde dat hij geraakt werd, dat dit veel pijn deed en dat hij meerdere keren werd geslagen. Ook is hij met een volle literfles wijn op zijn hoofd geslagen. Hierop ontstond een worsteling. Tijdens het gevecht riep en schreeuwde de man dat hij de sleutels van de kluis wilde. Nadat aangever hem deze had gegeven probeerde de man de kluis daarmee te openen. Aangever zag gereedschap en de gereedschapskist van de kerk op de grond liggen.
Aangever heeft verder verklaard dat zijn bankpasjes, sleutels en telefoon uit zijn borstzak zijn gevallen tijdens de worsteling, waarna de man de pasjes pakte en om de pincode begon te schreeuwen. Hierop heeft aangever gezegd dat op de pas met het nummer eindigend op 17 ongeveer € 900,00 stond en hij heeft daarbij een pincode genoemd. De man zei dat aangever op zijn buik moest gaan liggen zodat hij de handen van aangever kon vastbinden en schreeuwde: “Ik maak je dood”. [4] Aanvullend heeft aangever verklaard dat de kandelaar waarmee hij is geslagen een bronzen kandelaar is met een hoogte van 80 centimeter, dat de man het geld dat hij (aangever) bij zich had wegnam en dat de man zei dat hij (aangever) vrij snel dood moest, omdat hij de man had gezien. De man zei ook dingen als “Kluis openen, openen” en “Kruipen naar de kluis”. [5] Ook heeft de man een mobiele telefoon van aangever afgepakt. [6]
Letsel aangever
De forensische arts van de GGD Hollands Midden heeft bij aangever vijf scheurwonden, (variërend tussen twee en zeven centimeter lang) op de behaarde hoofdhuid, een wond van drie centimeter links op het gezicht en diverse verwondingen aan de linkerhand geconstateerd. De CT-scan liet een botbreuk van de buitenste laag van de schedelplaat zien, waarbij deze in het merg was geduwd. De geschatte genezingsduur is enige weken.
De conclusie luidt dat het letsel kan passen bij het beschreven voorval, te weten het meermaals slaan met een zware kandelaar en een fles op het hoofd en het afweren met de handen. Verder is vermeld dat scheurwonden meestal ontstaan ten gevolge van stomp trauma door druk of over(st)rekking van de huid. Dat kan onder andere het geval zijn bij het ontvangen van een klap met een kandelaar. Het lijkt plausibel dat, wanneer de klap op het behaarde hoofd harder was geweest en zich niet beperkt had tot schade aan de schedelplaat, ook hersenbeschadiging had kunnen optreden. Foto’s waarop het letsel te zien is bevinden zich in het dossier. [7] Aangever heeft verklaard dat hij 55 hechtingen had. [8]
Sporenonderzoek
In de sacristie is op de vloer een schoenspoor aangetroffen; dit betreft een met bloed gezette rechterschoenafdruk. [9]
Tussenconclusie rechtbank
Gelet op het voorgaande staat vast dat aangever op 15 september 2015 te Leiden meermalen met een kandelaar en een volle fles wijn op zijn hoofd is geslagen en dat hij daarbij is beroofd van twee pinpassen, zijn mobiele telefoon en een geldbedrag. Hij heeft als gevolg daarvan (onder meer) verwondingen aan zijn hoofd en een schedelbasisfractuur bekomen.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of verdachte de persoon is die dit feit jegens aangever heeft begaan en zo ja, of dit feit als een poging tot gekwalificeerde doodslag (primair feit) dan wel als een diefstal met geweld en bedreiging met geweld, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbende (subsidiair feit) moet worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft van meet af aan ontkend de dader te zijn.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de persoon is die het feit jegens aangever heeft begaan. De rechtbank zal hetgeen de raadsman daartoe heeft aangevoerd hieronder, daar waar dit aangewezen is, bespreken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de bewijsmiddelen die in de voetnoten staan genoemd. Dit geldt ook voor hetgeen hiervoor onder 3.1. is weergegeven.
Onderzoek weggenomen bankpassen en pinpogingen
Uit onderzoek [10] is gebleken dat met de twee weggenomen bankpassen van aangever op
15 september 2015 een vijftal mistransacties heeft plaatsgevonden bij verschillende terminals van de ABN AMRO Bank te Leiden, Stationsweg 31, tussen 16:15 uur en 16:19 uur. [11]
De vijf mistransacties hebben plaatsgevonden bij de geldautomaten F275 en F226, beide gelegen aan de Stationsweg 31-33 te Leiden. [12] Op de camerabeelden van de camera’s van F275 en F226 is zichtbaar dat een man bij de pinautomaat F275 om cameratijd 16:47 uur en bij de pinautomaat F226 om cameratijd 16:50 uur bepaalde handelingen verricht en dat deze man vervolgens om cameratijd 16:52 uur even in beeld komt bij de pinautomaat F275. Deze man had het volgende signalement: een man met een donkere huidskleur, negroïde uiterlijk, zeer kort donkergekleurd haar, brede neus, een donkere spleet/plek aan voorzijde bovengebit, donkergekleurde jas vermoedelijk blauw van kleur en voorzien van een kraag en mouwboorden met witte strepen, aan de voorzijde van de jas opvallend witte grote knopen en in zijn linkerhand een lichtkleurige mobiele telefoon die aan de bovenzijde rond loopt.
Tussenconclusie
Vaststaat dat de overval op 15 september 2015 omstreeks 16:08 uur bij de politie is gemeld en voorts dat met de pinpassen van aangever op 15 september 2015 tussen 16:15 uur en 16:19 uur is gepoogd te pinnen bij twee ABN AMRO pinautomaten.
De camerabeelden (printscreens) tonen de man die heeft geprobeerd te pinnen bij de twee pinautomaten aan de Stationsweg te Leiden tussen de cameratijden 16:47:58 uur en 16:52:41 uur.
De rechtbank gaat er, gezien het formulier correctietijd van ABN AMRO [13] , waarin is aangegeven dat de camerarecordertijd 33 minuten voorloopt op de werkelijke tijd, anders dan de raadsman van uit dat de tijdstippen van de mislukte transacties en de (met 33 minuten gecorrigeerde) tijdstippen van de camerabeelden overeenkomen. Niet valt in te zien dat er aanleiding is om aan de juistheid van deze tijdscorrectie te twijfelen. Dat betekent dat het de man op de camerabeelden is die tussen 16:14:58 uur en 16:19:41 uur heeft getracht te pinnen met de weggenomen bankpassen van de aangever.
De rechtbank heeft de beelden van de pinpogingen bekeken en geconstateerd dat de man die op die beelden zichtbaar is een jack/vest draagt, met witte strepen op de kraag en op de manchetten. [14]
Bewakingsbeelden
Uit het dossier blijkt dat er beelden van meerdere bewakingscamera’s van winkels in de betreffende buurt in Leiden zijn onderzocht, waarbij het telkens gaat om beelden gemaakt op 15 september 2015 omstreeks voornoemde tijdstippen.
Op de beelden van de bewakingscamera van C&A is een deel van een man te zien, die om 16:07 uur (cameratijd: 16:04 uur; de cameratijd liep drie minuten achter op de werkelijke tijd) over de Haarlemmerstraat loopt in de richting van de Turfmarkt. De man draagt een blauwe jas met aan de onderkant twee witte strepen. [15]
Op de beelden van de bewakingscamera van Very Italian Pizza is om 16:08 uur (cameratijd: 16:16 uur; de cameratijd liep acht minuten voor op de werkelijke tijd) is een man te zien die loopt door de Caeciliastraat in de richting van de Turfmarkt. De man heeft een donkere huidskleur en kort donker haar. Hij draagt een blauwe jas met aan de onderkant, de kraag en aan de uiteinde van de mouwen telkens een witte rand. [16]
Op de beelden van de bewakingsbeelden van café Van Buuren is om 16:13 uur een man te zien die loopt over de Stationsweg, aan de zijde van de ANWB-winkel, komende uit de richting van de Steenstraat en gaande in de richting van het station. De huidskleur van de man is negroïde en hij heeft kort donker haar. De man draagt een donker gekleurde jas, met aan de onderkant van de jas, bij de hals en bij de uiteinden van de mouwen telkens een witte streep. [17]
Op de beelden van de ANWB-winkel, gevestigd aan de Stationsweg 2 te Leiden, is te zien dat een man omstreeks 16:13 uur voor de hoofdingang van die ANWB-winkel loopt met het volgende signalement: een man met een donkere huidskleur, negroïde, zeer kort donker haar, slank postuur, zwarte strakke broek, zwarte sportschoenen met witte rand rondom zool en vermoedelijk een opdruk aan de zijkanten, donkerblauwe jas met witte strepen rondom boorden en kraag, in zijn rechterhand een klein lichtgekleurd voorwerp. De man komt uit de richting van de Steenstraat en liep in de richting van de ABN AMRO aan de Stationsplein. [18]
Looproute
Door middel van Andes routeplanner is vastgesteld dat eerdergenoemde ABN AMRO pinautomaat op ongeveer achthonderd meter afstand van de Hartebrugkerk is gevestigd en dat eerdergenoemde ANWB-winkel op ongeveer zevenhonderd meter afstand van de Hartebrugkerk is gevestigd en op ongeveer honderd meter afstand van eerdergenoemde ABN AMRO pinautomaat. De mogelijke looproute tussen de Hartebrugkerk en de ABN AMRO pinautomaat is: Haarlemmerstraat, Beestenmarkt, Steenstraat en Stationsweg. De voorzijde van de Hartebrugkerk is gelegen aan de Haarlemmerstraat. [19]
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de man die wordt gezien op alle hiervoor genoemde bewakingsbeelden een jack draagt waarvan de kraag en manchetten overeenkomen met die van het jack van de man bij de pinautomaten. Gezien de hiervoor genoemde bewakingsbeelden en beelden van de pinpogingen – in samenhang met de beschreven looproute en de uit het dossier bekende tijdstippen – komt de rechtbank tot de conclusie dat het op alle beelden steeds om dezelfde man gaat, en dat het deze man is die geprobeerd heeft om te pinnen met de weggenomen bankpassen van de aangever.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte de man is op de hiervoor beschreven beelden en zij komt daartoe op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Verklaring van de verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij denkt zichzelf op de beelden van de ANWB-winkel te herkennen. [20] Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij ervan uitgaat dat hij de persoon op de beelden van de ANWB is. [21]
Herkenning van de verdachte
Verdachte is voorts herkend door twee verbalisanten. De verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] hebben verklaard dat zij op 18 september 2015 camerabeelden hebben bekeken van het openbare veiligheid camerasysteem (camera’s in en rond het centrum en station Leiden Centraal) van de datum 15 september 2015. Zij hebben verklaard op deze beelden dezelfde persoon te hebben gezien die ook zichtbaar is op de camerabeelden van de pinpogingen en van de ANWB-winkel. Ook deze beelden hebben de verbalisanten bekeken. Vrijwel direct daarna zien verbalisanten een persoon op straat lopen, tegenover het politiebureau. Zij verklaren deze persoon te herkennen als de man die zij even daarvoor op beelden hebben gezien en zij merken daarbij op dat de unieke houding van de man, namelijk met het hoofd iets naar achter gebogen en met de armen losjes langs het lichaam zwaaiend, daarbij de doorslag heeft gegeven. Deze persoon, naar later bleek: verdachte, is vervolgens aangehouden. [22]
De rechtbank heeft, anders dan door de raadsman is betoogd, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte door voornoemde verbalisanten te twijfelen. De beelden van de pinpogingen zijn weliswaar niet scherp, maar het jack van de man bij de pinautomaat is duidelijk te zien en op de beelden van de ANWB-winkel is – zoals hiervoor al door de rechtbank gemotiveerd uiteengezet – dezelfde man te zien. Van deze man zijn door de verbalisanten beelden bekeken, waarop hij (onder meer) lopend is te zien. Dergelijke bewegende beelden leveren meer informatie op dan (bijvoorbeeld) uitsluitend een foto. Aan een herkenning, gebaseerd op bewegende camerabeelden komt om die reden een hogere bewijswaarde toe, in het bijzonder indien wordt onderbouwd, hetgeen hier is geschied, op welke informatie de herkenning is gebaseerd.
Is verdachte de dader?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte, die gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, degene is die met de bij de aangever bij de overval weggenomen pinpassen heeft geprobeerd te pinnen, ook de dader van de overval is. Ook deze vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Sporenonderzoek
Op de hiervoor beschreven camerabeelden van de ANWB-winkel is te zien dat verdachte schoenen draagt met een witte rand langs de zolen en een logo op de buiten zijkant. [23] Dergelijke schoenen (zwarte schoenen van het merk Ellesse) zijn tijdens de insluitingsfouillering onder verdachte in beslag genomen. [24] Deze schoenen zijn van verdachte. Andere schoenen heeft hij niet, zo heeft verdachte verklaard. [25]
Deze schoenen van verdachte zijn aan een forensisch onderzoek onderworpen. Daarbij zijn de zolen vergeleken met het aangetroffen schoenspoor in de Hartebrugkerk. De conclusie van het onderzoek is dat dit schoenspoor mogelijk door de rechterschoen van verdachte is veroorzaakt. [26]
DNA
Op de zijkant van de rechterschoen van verdachte is een bemonstering van bloed afgenomen ( [SIN nummer] ). [27] Ter terechtzitting van 5 juli 2016 heeft de deskundige dr. S. van Soest van het NFI verklaard dat via een uitgevoerde tetrabase test is vastgesteld dat de door het NFI onderzochte bemonstering bloed betreft. [28] DNA-onderzoek door het NFI heeft geleid tot de conclusie dat dit bloed afkomstig is van aangever. [29]
Nadere bewijsoverwegingen
Verdachte zelf heeft geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van het bloed van aangever op zijn schoen. De rechtbank acht de door de raadsman geschetste optie over de wijze waarop het bloed op de schoen van verdachte zou kunnen zijn gekomen (secundaire overdracht) voorts, zonder enige feitelijke en concrete onderbouwing, niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het ontbreken van een andere verklaring, het aantreffen van het bloed van de aangever op de schoen van de verdachte geen ruimte laat voor een andere conclusie dan dat verdachte aanwezig is geweest in de Hartebrugkerk.
Verdachte blijft ondanks voornoemde feiten en omstandigheden stellig ontkennen ook maar iets te maken te hebben met de hem tenlastegelegde feiten.
Ook zijn er door de verdediging contra-indicaties benoemd, op grond waarvan niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. De rechtbank gaat daaraan voorbij en neemt hierbij het volgende in aanmerking.
[getuige] , reclasseringswerker, heeft verklaard dat zij verdachte op
15 september 2015 om even na half vijf heeft ontmoet in het gebouw van de reclassering aan de Witte Singel. Verdachte had een afspraak om 16.00 uur, maar was te laat. Verdachte kwam gehaast op haar over. Hij gedroeg zich apart. Verdachte beaamde dat hij cocaïne had gebruikt. Hij was die middag vanaf 14.00 uur al in Leiden. De getuige had de indruk dat verdachte behoorlijk onder invloed was en dat hij behoorlijk de weg kwijt was. Verdachte droeg een kort donkerblauw jack, een soort windjack. [30]
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat er op de plaats delict geen sporen van verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding anders te oordelen. Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, met name de uitkomst van het DNA-onderzoek, komt de rechtbank reeds tot de conclusie dat verdachte wel op de plaats delict is geweest.
De verdediging heeft gewezen op de verklaring van aangever over zijn worsteling met de overvaller, waarbij aangever de overvaller heeft geprobeerd te prikken met de punt van de kandelaar, als gevolg waarvan er verwondingen bij verdachte hadden moeten worden geconstateerd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, nu geenszins vaststaat dat aangever de overvaller daadwerkelijk geraakt heeft, aan het ontbreken van letsel geen doorslaggevende betekenis toekomt.
Ten aanzien van de overige door de raadsman aangevoerde contra-indicaties overweegt de rechtbank als volgt. Dat de weggenomen telefoon van aangever kort na de overval niet dezelfde zendmast heeft aangestraald als de telefoon van verdachte, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat beide telefoons niet in elkaars nabijheid waren, noch tot de conclusie dat verdachte – om die reden – niet de dader kan zijn.
Ook de omstandigheid dat het door aangever opgegeven signalement van de dader niet correspondeert met verdachte, voor wat betreft zijn huidskleur, doet aan het oordeel van de rechtbank dat verdachte de dader is, in het licht van al het hiervoor weergegeven bewijs, niet af.
Nu overigens noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting iets is gebleken dat in een andere richting wijst komt de rechtbank tot de slotsom dat het, gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, niet anders kan dan het verdachte is die metterdaad aangever [slachtoffer] heeft aangevallen en pinpassen, geld en telefoon heeft gestolen.
Eindconclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor, alsmede onder 3.1., is weergegeven is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem primair ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag. Door aangever met een zware kandelaar meermalen op zijn hoofd te slaan heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
Daarbij heeft verdachte aangever beroofd van zijn geld, pasjes en mobiele telefoon.
Het letsel dat de aangever heeft opgelopen, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende ernstig om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt. .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 15 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, met kracht met een kandelaar en een (volle) wijnfles op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke voren omschreven poging
totdoodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld (zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend), van twee pinpassen en contant geld en een mobiele telefoon en welke poging
totdoodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De motivering van de straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) wordt gelast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – bij bewezenverklaring – aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een stevig pakket aan bijzondere voorwaarden op te leggen. Uit de rapportages betreffende verdachte kan worden afgeleid dat verdachte kampt met psychische en verslavingsproblemen. Verdachte is bereid om toezicht, hulp en begeleiding te aanvaarden en hij is thans alsnog bereid mee te werken aan persoonlijkheidsonderzoek, zodat tot een volledig advies kan worden gekomen.
Ten aanzien van gevorderde maatregel heeft de verdediging aangevoerd dat niet is vastgesteld dat verdachte lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis, hetgeen vereist is voor het opleggen van een TBS-maatregel. In het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC-rapport) wordt het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis slechts verondersteld. De verdediging heeft verder aangevoerd dat TBS met dwangverpleging een ultimum remedium is. Op basis van de veronderstelde persoonlijkheidsproblematiek van verdachte is het opleggen van een dergelijke maatregel – te meer nu verdachte medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek heeft toegezegd – prematuur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 15 september 2015 op klaarlichte dag in een kerk schuldig gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag jegens de koster van die kerk. Hierbij is verdachte zeer agressief opgetreden door het slachtoffer meermalen met een zware kandelaar en een volle fles wijn op het hoofd te slaan. Onder toepassing van dat geweld heeft verdachte geschreeuwd om de kluissleutels en de afgifte van de pincode van de bankpasjes van het slachtoffer. Ook heeft verdachte de bankpasjes, geld en de mobiele telefoon van het slachtoffer afgepakt. De foto’s van de plaats delict schetsen een beeld van een hevige strijd, waarbij het slachtoffer veel bloed heeft verloren. Het slachtoffer heeft onder meer scheurwonden op zijn hoofd, een wond in zijn gezicht en een schedelbasisfractuur opgelopen door de handelwijze van verdachte. Het tegen het slachtoffer gebruikte geweld kan zonder meer buitensporig worden genoemd.
Verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om het leed dat hij het slachtoffer aandeed. Verdachte heeft door de diefstal met geweld getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen en zich laten leiden door financieel gewin. Voorts heeft hij getoond daarbij fors geweld niet te schuwen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict vaak nog lange tijd kampen met de fysieke en psychische gevolgen daarvan. Uit de schriftelijk slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer voor zijn gevoel heeft gevochten voor zijn leven; hij dacht dat zijn laatste uren waren geslagen. Dit alles wordt verdachte zeer zwaar aangerekend.
De persoon van verdachte
Het strafblad
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 september 2015 betreffende verdachte volgt dat hij meermalen tot vrijheidsstraffen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten en dat sprake is van een zeer omvangrijk strafblad (25 pagina’s). De meest recente veroordeling dateert van 2 juli 2012, waarbij verdachte is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf (3 jaar en 6 maanden) voor het meermalen plegen van afpersing en diefstal met geweld. Deze veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Ten tijde van het begaan van onderhavige feit liep verdachte in twee proeftijden, te weten van de vervroegde invrijheidstelling van de hiervoor genoemde veroordeling van 2 juli 2012, alsmede van een veroordeling in 2011 voor zakkenrollerij. Bij beide proeftijden was er sprake van bijzondere voorwaarden.
De rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapportages betreffende verdachte:
  • het Pro Justitia rapport d.d. 15 november 2015, opgemaakt door T.V. van Lent, psychiater;
  • het Pro Justitia rapport d.d. 3 november 2015, opgemaakt door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog;
  • het Pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC-rapport) d.d. 4 maart 2016, opgemaakt door M.J. van Haaren, psychiater, en R. Haveman, GZ-psycholoog;
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende reclasseringsadviezen betreffende verdachte, alle van GGZ Reclassering Palier Den Haag:
  • het voorgeleidingsadvies d.d. 21 september 2015, opgemaakt door De Bloois, reclasseringswerker, en mede ondertekend door B. Bartels, leidinggevende;
  • het reclasseringsadvies d.d. 17 november 2015, opgemaakt door I. de Leau-Schuller, reclasseringswerker, en mede ondertekend door B. Bartels, leidinggevende;
  • het aanvullend reclasseringsadvies d.d. 2 mei 2016, opgemaakt door I. de Leau-Schuller en D. Tempelman, reclasseringswerkers, en mede ondertekend door B. Bartels, leidinggevende.
Uit de rapportages van psychiater Van Lent en klinisch psycholoog Bullens blijkt dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de onderzoeken. Gelet op de ernst van de verdenking is door de psychiater geadviseerd verdachte te laten observeren in het PBC.
Uit het PBC-rapport komt samengevat het volgende naar voren. Verdachte heeft grotendeels geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Niettemin zijn er diagnostische uitspraken te doen, op basis van informatie verkregen uit onder meer de gesprekscontacten en de groepsobservatie en de beschikbare informatie over zijn levensloop. Bij verdachte kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis. De persoonlijkheidsproblematiek van verdachte uit zich voornamelijk in een borderline dynamiek waarbij de primitieve afweermechanismen op de voorgrond staan. Hij beschikt over een zeer beperkt vermogen tot regulering van frustraties, hetgeen zich uit in verbaal agressief gedrag of volledige verbreking van het contact in een gesprek. Aan de beschreven persoonlijkheidsproblematiek ligt vermoedelijk een complexe traumatische etiologie ten grondslag, waartoe mogelijk eveneens door verdachte zelf beschreven (psychiatrische) klachten en problemen te herleiden zijn. De gedragingen van verdachte passen bij een borderline persoonlijkheidsdynamiek en wijzen op een ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Verder is sprake van afhankelijkheid van verschillende middelen. De persoonlijkheidsproblematiek met borderline dynamiek in combinatie met een patroon van jarenlang disfunctioneren maken dat kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anders omschreven). Gezien verdachtes zeer omvangrijke strafblad, de egocentrische denkstijl, het externaliserende gedrag en het zich onttrekken aan voorwaarden, terwijl hij bekend is met het plegen van voornamelijk vermogensdelicten (met geweld) kan worden gesteld dat sprake is van antisociale persoonlijkheidsstrekken. De vastgestelde persoonlijkheidsstoornis is van structurele aard en was derhalve ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Ook van de afhankelijkheid van verschillende middelen lijkt sprake te zijn geweest ten tijde van het ten laste gelegde. Wat de drijfveren en motieven van verdachte zijn geweest is onduidelijk gebleven zodat ook onderzoek naar een mogelijke pathologische doorwerking geen doorgang heeft kunnen vinden. Derhalve valt een eventueel verband tussen het ten laste gelegde en de bij verdachte vastgestelde stoornissen niet te onderbouwen. Om die reden kan evenmin antwoord gegeven worden op de vraag of sprake is van pathologisch bepaald recidivegevaar en in het verlengde daarvan zijn er geen aanknopingspunten voor een advies tot begeleiding of behandeling van verdachte in en strafrechtelijk kader.
In het aanvullend reclasseringsadvies van 2 mei 2016 wordt geconcludeerd dat het risico op recidive zonder behandeling in een juridisch kader onverminderd hoog is. In de afgelopen jaren is veel geprobeerd om de kans op recidive te verkleinen. Verwijzend naar de inhoud van het PBC-rapport wordt geconcludeerd dat de kans op recidive, het gevaarsrisico en het risico op letsel hoog worden ingeschat. Een behandeling voor de persoonlijkheidsproblematiek en middelenproblematiek is geïndiceerd. Verdachte heeft zich echter onvoldoende gemotiveerd getoond voor behandeling en eerdere behandelingen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid (stabilisatie van de psychische toestand, abstinentie van middelen en het verkleinen van de kans op recidive). Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Straf en/of maatregel?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de zaak tegen verdachte moet worden afgedaan met een (al dan niet lange) gevangenisstraf, of dat er aanleiding is om verdachte (eventueel daarnaast) een strafrechtelijke maatregel, zoals terbeschikkingstelling, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen.
Om de maatregel van terbeschikkingstelling te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de vraag te worden beantwoord of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond (sub 1), alsmede of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist (sub 2). Voorts is krachtens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht, vereist. Uit alle hiervoor besproken rapportages blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, tweede lid, Sr. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, derde lid, Sr kan ook aan een weigerende observandus de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval. Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet mogelijk.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet langer als een weigerende observandus is aan te merken, omdat hij thans wel bereid is mee te werken aan onderzoek, omdat hij hulp, toezicht en begeleiding wil. In dat verband heeft de raadsman naar voren gebracht dat de rechtbank de zaak zou kunnen aanhouden en een nieuw persoonlijkheidsonderzoek kan gelasten. De rechtbank gaat voorbij aan dit verzoek van de raadsman, aangezien verdachte reeds meermalen de gelegenheid heeft gehad mee te werken aan het persoonlijkheidsonderzoek. Naar het moment van beoordeling van de onderhavige strafzaak, moet verdachte worden beschouwd als een weigerende observandus, en zal de rechtbank op de vordering tot oplegging van de gevorderde maatregel beslissen aan de hand van de inhoud van de adviezen, zoals hiervoor weergegeven en de vragen naar – kort gezegd – het bestaan van een stoornis ten tijde van het begaan van het feit en het recidiverisico beantwoorden.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
De gedragsdeskundigen van het PBC hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale persoonlijkheidsstrekken en van afhankelijkheid van verschillende middelen. Deze stoornis is van structurele aard en was derhalve ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Recidiverisico
Uit het aanvullend reclasseringsadvies blijkt dat de kans op recidive onverminderd hoog is. De rechtbank slaat daarnaast acht op het omvangrijke strafblad van verdachte en het gegeven dat hij onderhavige feit heeft gepleegd terwijl hij in twee proeftijden liep. Het bewezenverklaarde feit is gewelddadig en kijkend naar het omvangrijke strafblad van verdachte waarop zich tevens geweldsdelicten bevinden kan thans worden gesteld dat sprake is van een escalatie in ernst van de feiten. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de kans op recidive onverminderd hoog is.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de over verdachte uitgebrachte adviezen, de ernst van het begane feit en de veelvuldigheid van de voorafgegane veroordelingen.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in het geding is, ondanks het feit dat geen verband kon worden vastgesteld tussen de stoornis van verdachte en het bewezenverklaarde.
Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is daarom mogelijk en aangewezen, en naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornissen van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Gelet op het advies van de reclassering en de zorgmijdende houding van verdachte heeft de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor terbeschikkingstelling onder voorwaarden.
De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan om de terbeschikkingstelling van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, nu het door verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel eist.
Nu de maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, is sprake van ongemaximeerde terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan.
In het PBC-rapport zijn geen uitspraken gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het feit aan verdachte volledig toegerekend kan worden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan verdachte, naast voornoemde maatregel, ook een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur moet worden opgelegd. Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de voor de rechtbank geldende LOVS-oriëntatiepunten alsmede bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De ernst van het feit rechtvaardigt een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Omdat de rechtbank het van belang acht dat zo spoedig mogelijk wordt aangevangen met de behandeling van verdachte zal zij een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht, het voorgaande in aanmerking nemende, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.764,11, bestaande uit een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 764,11 aan materiële schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- vier nieuwe pinpassen; 4 x € 7,50 € 30,00;
- twee codesleutels á € 28,00 per stuk € 56,00;
- contant geld € 170,00;
- overhemd € 25,00;
- schoenen € 69,00;
- taxikosten echtgenote benadeelde partij € 12,00;
- eigen risico ziektekostenverzekering € 318,11;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 84,00.
De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.764,11 en gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.764,11 ten behoeve van [slachtoffer] .
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering verzocht, gezien haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
Materiële schade
De verdediging heeft ten aanzien van de post ‘vier pinpassen’ aangevoerd dat slechts de kosten voor twee weggenomen pinpassen voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien de twee andere pinpassen van de kleinkinderen van de benadeelde partij zijn. Bij de post ‘contant geld’ heeft de verdediging verzocht een bedrag van € 75,00 in mindering te brengen, aangezien dat bedrag feitelijk aan de kerk behoorde, gezien de toelichting namens de benadeelde partij ter terechtzitting. Ten aanzien van de post ‘taxikosten’ is aangevoerd dat deze kosten niet door de benadeelde partij, maar door zijn echtgenote zijn gemaakt. Deze kosten vormen dan ook geen directe schade ten gevolge van het delict en zijn niet voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de overige posten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Materiële schade
De rechtbank volgt de verdediging in haar betoog ten aanzien van de posten ‘vier pinpassen’, ‘contant geld’ en ‘taxikosten’. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering aangaande de kosten van twee pinpassen, te weten een bedrag van € 15,00, en de taxikosten van € 12,00, omdat deze kosten door een ander dan de benadeelde partij zijn gemaakt en derhalve geen rechtstreekse schade van de benadeelde partij betreffen. Ook zal van het toe te wijzen bedrag aan contant geld een geldbedrag van
€ 75,00 in mindering worden gebracht, omdat dat geldbedrag aan de kerk toebehoorde. Ook dit is geen rechtstreekse schade van de benadeelde partij.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige posten, is door of namens de verdachte niet betwist en voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Die gevorderde schade komt derhalve voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 662,11 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank acht de vordering betrekking hebbende op een bedrag van € 2.000,00 als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu door of namens verdachte de omvang daarvan niet is betwist.
Totaal toe te wijzen bedrag en de wettelijke rente
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.662,11, zijnde een bedrag van € 662,11 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen met ingang van 15 september 2015, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Kosten
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dat feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.662,11, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De lijst van in beslaggenomen goederen (hierna: beslaglijst)
Blijkens de beslaglijst is onder verdachte een telefoontoestel (kleur: wit, merk: Samsung GT-E255) in beslaggenomen.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het telefoontoestel zal worden teruggegeven aan verdachte.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het telefoontoestel terug te geven aan verdachte.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten: een telefoontoestel (kleur: wit, merk: Samsung GT-E255).

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De voorwaardelijk opgelegde straf
Verdachte is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 8 september 2011, met parketnummer 09/6079720-11, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken, waarvan 1 (één) week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar.
9.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging d.d. 20 oktober 2015 van het bij voornoemd vonnis voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering verzocht.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

10.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

10.1
De opgelegde straf
Verdachte is bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank d.d. 2 juli 2012, met parketnummer 09/720647-12, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar en 6 (zes) maanden, met een v.i. periode van 425 (vierhonderdvijfentwintig) dagen. Over deze straf is voorwaardelijke invrijheidstelling verleend op 5 juli 2014 (feitelijke datum einde detentie 21 juli 2014).
10.2
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 24 september 2015 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering verzocht.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De veroordeelde heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14g, 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van
€ 2.662,11, zijnde een bedrag van € 662,11 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.662,11, zijnde een bedrag van € 662,11 ter zake van materiële schade en een bedrag van
€ 2.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
36 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag
gelast de teruggave aan
verdachtevan het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een telefoontoestel, kleur: wit, merk: Samsung GT-E255;
tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 8 september 2011, gewezen onder parketnummer 09/607972-11, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van één (1) week;
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.- zaaknummer: 99-000167-25)
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 425 (vierhonderdvijfentwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Poustochkine, voorzitter,
mr. M. Rootring, rechter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015273014, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina’s 1 t/m 564).
2.Proces-verbaal van relaas d.d. 20 september 2015, p. 3; proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2015, p. 150
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2015, p. 10
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 16 september 2015, p. 22 en 23 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2016, PL 1500-2015273014-43, niet genummerd.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 september 2015, p. 26 t/m 28
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2015, p. 21
7.Geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgesteld door A. Dalhuijsen, arts maatschappij & gezondheid, Forensisch arts KNMG bij GGD Hollands Midden d.d. 29 oktober 2015, met als bijlagen foto’s, p. 231 t/m 236
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 september 2015, p. 32
9.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 8 oktober 2015, p. 345 (ruimte 1), in samenhang met foto 61 op pagina 409
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 september 2015, p. 63 t/m 65, met als bijlagen:
11.Geschrift, te weten een overzicht van (mislukte) pintransacties, p. 72
12.Proces-verbaal van bevindingen AMB AMRO Stationsweg 31 Leiden d.d. 4 oktober 2015, met als bijlagen printscreens, p. 262 t/m 278
13.Geschrift, te weten een formulier tijdcorrectie ABN AMRO, p. 73
14.De eigen waarneming van de rechtbank ten aanzien van de printscreens op p. 263 t/m 278
15.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden C&A, d.d. 1 oktober 2015 met printscreens, p.245 t/m 247
16.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Very Italian Pizza, d.d. 1 oktober 2015 met printscreens, p. 248 t/m 251
17.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Van Buuren, d.d. 1 oktober 2015 met printscreens, p. 259 t/m 261
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 september 2015, p. 64, met printscreens p. 74 t/m 78
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 september 2015, p. 64 en 65, met plattegrond, p. 79
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 september 2015, p. 130, 1e en 2e alinea, in samenhang met foto 1 op pagina 133; p. 130, 3e en 5e alinea, in samenhang met foto 2 op pagina 134
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte inbewaringstelling d.d. 21 september 2015, onder 4
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 september 2015, p. 56 en 57; proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 september 2015, p. 58 en 59
23.Eigen waarneming van de rechtbank.
24.Proces-verbaal van bevindingen broek en schoenen d.d. 19 september 2015, p. 91, met als bijlage foto’s van de schoenen, p. 94 t/m 96
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 september 2015, p. 129.
26.Proces-verbaal van vergelijkend schoensporen onderzoek d.d. 22 oktober 2015, p. 427 t/m 436
27.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 19 september 2015, p. 175, 1e alinea, p. 176, laatste alinea
28.Verklaring van de deskundige dr. S. van Soest, ter terechtzitting van 5 juli 2016
29.Geschrift, te weten NFI-rapport d.d. 22 oktober 2015, opgesteld door dr. S. van Soest, p. 425 en 426; geschrift, te weten NFI-rapport d.d. 27 juni 2016, opgesteld door dr. S. van Soest, p. 559 en 560
30.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , PL1500-2015273014-42, d.d. 11 maart 2016 (ongenummerd)