ECLI:NL:RBDHA:2016:820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
09/765015-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en diefstal door twee of meer verenigde personen met gebruik van braak en valse sleutels

Op 28 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van een bedrijfsinbraak en een poging daartoe. De zaak betreft twee parketnummers: 09/765015-15 en 09/062113-15. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een poging tot inbraak in een bedrijfspand op 21 februari 2015 en van diefstal van laptops uit een café op 4 mei 2014. Tijdens de zitting op 14 januari 2016 heeft de officier van justitie, mr. B. de Jonge, gevorderd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig zou worden verklaard. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.S. Korteling, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak en diefstal. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en dactyloscopisch onderzoek, dat de verdachte betrokken was bij de misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal en de diefstal, en legde een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren op.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/765015-15 en 09-062113-15 (t.t.g)
Datum uitspraak: 28 januari 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlasteleggingen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. W.S. Korteling, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 09/765015-15 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit een bedrijfspand aan de [adres 2] weg te nemen enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat
weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak,
verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans
alleen heeft getracht een of meerdere deur(en) te forceren en/of een ruit
heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
art 45 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte ] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 21 februari
2015 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand aan
de [adres 2] weg te nemen enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de
toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking
en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen heeft
getracht een of meerdere deur(en) te forceren en/of een ruit heeft vernield,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam
is geweest door toen en daar opzettelijk op de uitkijk te staan;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van parketnummer 09/062113-15 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 4 mei 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een café (gelegen op/aan [adres 2] ) heeft
weggenomen twee, althans een of meerdere laptop(s), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene ] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of
zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van een niet voor gebruik door hem,
verdachte, bestemde en aldus valse sleutel.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Dagvaarding I
3.1.1
Inleiding
Op 21 februari 2015 krijgt de politie de melding dat er op de Calandkade te Den Haag in een loods bij de [bedrijf] vier personen aan het inbreken zijn. Twee personen zouden op de uitkijk staan en twee personen zouden binnen in de loods zijn. Ter plaatse ziet de politie twee personen naast de [bedrijf] staan en deze personen rennen, bij het zien van de politie, weg. Zij worden even later aangehouden. Vervolgens worden enige tijd later nog twee personen aangehouden, waaronder de verdachte.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte, die elke betrokkenheid ontkent, één van de personen was die bij de loods probeerde in te breken.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem subsidiair ten laste gelegde feit; medeplichtigheid aan de poging tot inbraak, door op de uitkijk te staan.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte één van de personen was die bij in de loods probeerde in te breken. De aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van het desbetreffende pand en het aantreffen van een blikje om de hoek van het opengebroken raam met daarop een vingerafdruk van de verdachte, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsman.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende af.
Op 21 februari 2015 komt er een melding bij de politie binnen over een inbraak bij de [bedrijf] aan de [adres 2] [2] Van deze inbraak wordt aangifte gedaan. [3] Uit de verklaring van de getuige [getuige ] [4] blijkt dat er rond 00.50 uur vier mannen proberen in te breken in een loods in de [bedrijf] . Een van de verdachten heeft een donkere jas aan en een lichtkleurige broek. Twee mannen staan op de hoek van de [bedrijf] en twee andere mannen staan aan de zijkant van de [bedrijf] samen te rommelen aan het slot van de deur. Vervolgens wisselt een van de mannen die aan de deur stond te rommelen met een man die op de hoek stond. Daarna wordt opnieuw aan het slot gerommeld. Wanneer de deur dicht blijft, komen de vier mannen bij elkaar en lijken zij overleg met elkaar te hebben. Vervolgens duwen twee mannen een rolcontainer voor het raam naast de deur. De getuige hoort het geluid van brekend glas en ziet daarna dat het raam verbroken is en dat er licht schijnt in de ruimte achter het verbroken raam.
Nadat de getuige de politie heeft gebeld, komt een politievoertuig bij de [bedrijf] aanrijden. De twee mannen die op dat moment op de hoek staan rennen daarop in de richting van de Calandstraat. [verbalisant ] en [verbalisant 5] [5] volgen deze twee verdachten, verliezen de verdachten niet uit het oog en houden ze aan. Het zijn [verdachte] en [medeverdachte ] . De [getuige ] verklaart voorts dat kort nadat hij de twee mannen op de hoek heeft zien wegrennen, twee andere mannen uit de hoek komen waar het verbroken ruitje zich bevindt. Zij kijken om zich heen en rennen weg in de richting van de Calandkade.
De [verbalisant 4] en [verbalisant 6] [6] krijgen omstreeks 00.54 uur via de portofoon de melding dat een van de verdachten, met als signalement een licht getinte man met een lichtkleurige broek, richting de Waldorpstraat rent. De verbalisanten zien vervolgens een voor hen onbekende licht getinte man met een lichtkleurige broek de Waldorpstraat oversteken. De verbalisanten houden deze man aan. Dit blijkt later de verdachte te zijn. De verdachte is op het moment van aanhouding buiten adem en heeft een verwonding aan zijn hand.
Op de hoek van de [bedrijf] waar twee van de door getuige [getuige ] genoemde mannen hebben gestaan, wordt een blikje energydrink aangetroffen [7] . Na dactyloscopisch onderzoek [8] blijkt dat de vingerafdruk op het blikje van de verdachte afkomstig is.
Uit voornoemde bewijsmiddelen – in samenhang bezien – valt op te maken dat verdachte een van de door de getuige [getuige ] beschreven vier mannen is geweest die zich bij de [bedrijf] hebben opgehouden. Uit de beschrijving van het gedrag van de vier mannen door deze getuige kan worden opgemaakt dat deze mannen uitvoeringshandelingen hebben verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kennelijk waren gericht op het plegen van een diefstal met braak in het betreffende gebouw. Voorts valt uit deze getuigenverklaring op te maken dat de vier verdachten daarbij allen een significante rol hebben vervuld en dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, immers heeft er tussentijds overleg plaatsgevonden en is er gewisseld van rollen. Uit de aangifte valt op te maken dat er geen goederen zijn ontvreemd, zodat het misdrijf niet is voltooid en het bij een poging is gebleven.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van de verdachte bij de politie dat hij op 20 februari 2015 met [medeverdachte ] naar [locatie 1] is gegaan, daar met zijn broer [betrokkene 1] en zijn [betrokkene 2] tot ongeveer 00.45 uur wat heeft gedronken, vervolgens alleen is weggegaan en op de Waldorpstraat door de politie is aangehouden. Deze verklaring vindt geen steun in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte ] en evenmin in de verklaring van verdachtes [betrokkene 1] , die beiden onder meer verklaren de verdachte die avond niet te hebben gezien of gesproken. De verklaring van verdachte wordt ook niet ondersteund door de camerabeelden, gericht op [locatie 1] en de Neherkade, waarop de verdachte op de tijdstippen dat hij volgens zijn verklaring bij [locatie 1] zou zijn geweest, niet is te zien. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit.
3.2
Dagvaarding II
3.2.1
Inleiding
Op 4 mei 2014 worden uit [locatie 2] te Den Haag tussen 2.30 uur en 2.45 uur twee laptops weggenomen door twee personen. Op de camerabeelden van in het café is te zien dat twee personen eerder die avond de sleutel uit de jaszak van een medewerker van het café pakken, het slot van de uitgang die niet gebruikt wordt opendraaien en vervolgens de sleutel weer terugstoppen in de jaszak. Dezelfde personen komen naar het café als het is afgesloten, lopen naar de opslagruimte en nemen twee laptops mee. [9]
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte, die elke betrokkenheid ontkent, één van de personen was die bij het café de laptops heeft weggenomen.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De betrokkenheid van de verdachte bij dit feit blijkt enkel uit herkenningen door verschillende verbalisanten. De herkenningen zijn onvoldoende betrouwbaar om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsman.
3.2.4
De beoordeling van de tenlastelegging [10]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde het volgende af.
[benadeelde 2 ] heeft aangifte [11] gedaan van een inbraak in zijn [locatie 2] te Den Haag op 4 mei 2014. Bij deze inbraak zijn twee laptops weggenomen. De aangever heeft aan de politie camerabeelden verstrekt van in en buiten het café waarop de daders van de inbraak te zien zijn.
De verbalisanten [verbalisant 1] [12] , [verbalisant 2] [13] en Van [verbalisant 3] [14] hebben afzonderlijk van elkaar de camerabeelden van in en buiten het café uitgekeken en hebben alle drie de verdachte herkend als een van de daders. Uit de beschrijving van de beelden door de verbalisant [verbalisant 3] valt op te maken dat het de verdachte is geweest die de laptops heeft meegenomen.
De rechtbank heeft ter zitting ook kennis genomen van de camerabeelden. De waarnemingen van de rechtbank sluiten aan bij voornoemde bevindingen van de verbalisanten; de rechtbank herkent zonder twijfel de verdachte als degene op de beelden met het vest met de opdruk EA7 erop.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van laptops met gebruik van een valse sleutel.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
Dagvaarding I
Primair
hij op 21 februari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening, in een bedrijfspand
aan de [adres 2] weg te nemen enig goed,
toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen, met zijn mededaders, heeft getracht een deur te forceren
en een ruit heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
Dagvaarding II
hij op 4 mei 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een café (gelegen [adres 2] ) heeft weggenomen twee laptops, toebehorende aan [betrokkene ] ,
waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben
verschaft door middel van een niet voor gebruik door hem, verdachte, bestemde en aldus valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I subsidiair en bij dagvaarding II ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een werkstraf groot 100 uren, subsidiair 50 dagen gevangenisstraf.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan de verdachte een werkstraf op te leggen, gelet op het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, de feiten reeds lange tijd geleden zijn gepleegd en de verdachte nadien niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van een bedrijfsinbraak en een poging daartoe. Deze feiten veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar zorgen ook voor veel frustratie bij de betreffende winkeliers, die aan de afhandeling van dergelijke inbraken vaak veel tijd kwijt zijn en financiële schade ondervinden die niet beperkt is tot de waarde van de weggenomen goederen. Meer in het algemeen veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving gevoelens van grote onrust en onveiligheid. De verdachte heeft bij zijn handelen alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om de gevolgen voor anderen.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke delicten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden is.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Dagvaarding I
Primair
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dagvaarding II
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt, dat deze straf, groot 1 (één) maand niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
veroordeelt de verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
100 (éénhonderd) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.D. de Jong, rechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, rechter,
en mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.K. van Dijk griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015056682 (hierna PV I), doorgenummerd van pagina 1 tot en met 191.
2.PV I, proces-verbaal aanhouding, p.68 ev.
3.PV I, proces-verbaal aangifte, p.23-24
4.PV I, proces-verbaal verhoor getuige, p.27-28.
5.PV I, proces-verbaal aanhouding, p.68 ev.
6.PV I, proces-verbaal van aanhouding, p. 109-111
7.PV I, proces-verbaal van bevindingen, p. 18-19
8.PV I, rapport dactyloscopisch onderzoek, p. 128-131 en proces-verbaal sporenonderzoek, p. 173-175
9.PV II, proces-verbaal van bevindingen, p. 107-108
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2014078806 (hierna PV II), doorgenummerd van pagina 1 tot en met 149.
11.PV II, proces-verbaal van aangifte, p. 96-99
12.PV II, proces-verbaal van bevindingen, p. 102-104
13.PV II, proces-verbaal van bevindingen, p. 105
14.PV II, processen-verbaal van bevindingen, p. 106 en 107-108