ECLI:NL:RBDHA:2016:816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
09/819149-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en diefstal door twee of meer verenigde personen met betrekking tot bedrijfsinbraken en woninginbraak

Op 28 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van een bedrijfsinbraak en twee pogingen daartoe. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van meerdere inbraken en pogingen tot inbraak in verschillende locaties, waaronder een bedrijfspand in 's-Gravenhage en een woning in Ridderkerk. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 december 2015 geschorst en voortgezet op 14 januari 2016. De officier van justitie, mr. B. de Jonge, heeft gevorderd dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen zou worden verklaard voor de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.E. Buiting, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de gepleegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 februari 2015 samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een bedrijfspand, maar dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Daarnaast heeft de verdachte op 25 december 2014 samen met anderen goederen weggenomen uit een woning. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot diefstal en de diefstal, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verstandelijke beperking van de verdachte en zijn emotionele onrijpheid bij het bepalen van de strafmaat.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling bij een instelling en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 50 uren opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/819149-15, 09/765013-15 (t.t.g.) en 09/062112-15 (t.t.g.)
Datum uitspraak: 28 januari 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlasteleggingen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [plaats] ,
adres: [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is ter terechtzitting van 17 december 2015 geschorst en voortgezet
ter terechtzitting van 14 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. L.E. Buiting, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 09/765013-15 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit een bedrijfspand aan de [adres 2] weg te nemen enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat
weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak,
verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans
alleen heeft getracht een of meerdere deur(en) te forceren en/of een ruit
heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
art 45 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 4 ] en/of [medeverdachte 1 ] en/of [medeverdachte 2 ] op of omstreeks 21 februari
2015 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand aan
de [adres 2] weg te nemen enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de
toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking
en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen heeft
getracht een of meerdere deur(en) te forceren en/of een ruit heeft vernield,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam
is geweest door toen en daar opzettelijk op de uitkijk te staan;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 december 2014 te Ridderkerk tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in/uit een woning ( [adres 3] ) heeft weggenomen
twee, althans een laptop(s) en/of twee, althans een ING-bankpas(sen) en/of een
spaarpot met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer] of diens kind(eren), in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren)
onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een klapraam te forceren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van parketnummer 09/819149-15 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij op of omstreeks 05 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg
te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, een raam heeft verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 01 september 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of
die/dat weg te nemen sigaretten onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door
een schuifdeur te forceren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 25 augustus 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang
tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
sigaretten onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een deur te forceren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van parketnummer 09/062112-15 (hierna: dagvaarding III)
hij op of omstreeks 20 april 2014 te 's-Gravenhage, in elk geval in
Nederland, een mobiele telefoon (Apple Iphone 4S) heeft verworven, voorhanden
heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Dagvaarding I feit 1
3.1.1
Inleiding
Op 21 februari 2015 krijgt de politie de melding dat er op de [adres 4] in een loods bij de [bedrijf] vier personen aan het inbreken zijn. Twee personen zouden op de uitkijk staan en twee personen zouden binnen in de loods zijn. Ter plaatse ziet de politie twee personen naast [bedrijf] staan en deze rennen weg bij het zien van de politie. Deze twee personen worden door de verbalisanten gevolgd en even later aangehouden, een van de aangehouden personen is de verdachte. Vervolgens worden korte tijd later nog twee personen aangehouden.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte, die elke betrokkenheid ontkent, één van de personen was die bij de loods probeerde in te breken.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de poging tot inbraak of dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van het desbetreffende pand is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsman.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende af.
Op 21 februari 2015 komt er een melding bij de politie binnen over een inbraak bij de [bedrijf] aan de [adres 2] te Den Haag. [2] Van deze inbraak wordt aangifte gedaan. [3] Uit de verklaring van de [getuige] [4] blijkt dat er rond 00.50 uur vier mannen proberen in te breken in een loods in de [bedrijf] . Twee mannen staan op de hoek van [bedrijf] , twee andere mannen staan aan de zijkant van [bedrijf] . Zij rommelen aan het slot van de deur. Eén van deze laatste mannen heeft een zwarte jas aan met een lichtkleurige capuchon. Vervolgens wisselt een van de mannen die aan de deur stond te rommelen met een man die op de hoek stond, opnieuw wordt aan het slot gerommeld. Wanneer de deur dicht blijft, komen de vier mannen bij elkaar en lijken zij overleg met elkaar te hebben. Vervolgens duwen twee mannen een rolcontainer voor het raam naast de deur. De getuige hoort het geluid van brekend glas en ziet daarna dat het raam verbroken is en dat er licht schijnt in de ruimte achter het verbroken raam.
Nadat de getuige de politie heeft gebeld, komt een politievoertuig bij [bedrijf] aanrijden. De twee mannen die op dat moment op de hoek staan rennen daarop in de richting van de [adres 4] . Verbalisanten [verbalisant ] en [verbalisant ] [5] volgen deze twee verdachten, verliezen de verdachten niet uit het oog en houden ze aan. Een van de aangehouden verdachten is de verdachte. De verdachte [6] verklaart dat hij tijdens zijn aanhouding een zwarte jas droeg met een lichtkleurige capuchon erover.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte een van de hiervoor beschreven vier mannen is geweest die zich bij de [bedrijf] hebben opgehouden. Uit de beschrijving van het gedrag van de vier mannen door de getuige [getuige] kan worden opgemaakt dat deze mannen uitvoeringshandelingen hebben verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kennelijk waren gericht op het plegen van een diefstal met braak in het betreffende gebouw. Voorts valt uit deze getuigenverklaring op te maken dat de vier verdachten daarbij allen een significante rol hebben vervuld en dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, immers heeft er tussentijds overleg plaatsgevonden en is er gewisseld van rollen. Uit de aangifte valt op te maken dat er geen goederen zijn ontvreemd, zodat het misdrijf niet is voltooid en het bij een poging is gebleven.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte bij de politie dat hij op 20 februari 2015 met zijn neef naar [café] is geweest tot ongeveer 23.30 uur, dat hij daarna naar huis is gegaan, vervolgens in zijn straat zijn vriend [medeverdachte 1 ] is tegengekomen, dat hij met hem weer richting [café] gegaan en dat zij vervolgens onderweg op de [adres 5] door de politie zijn aangehouden, aangezien deze verklaring wordt weerlegd door voornoemde bewijsmiddelen. Voorts wordt deze verklaring niet ondersteund door de verklaring van de [medeverdachte 1 ] en evenmin door de camerabeelden die gericht waren op [café] en de [adres 5] , waarop verdachte niet is te zien.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit.
3.2
Dagvaarding I feit 2
3.2.1
Inleiding
Op 25 december 2014 zijn er bij een inbraak in de woning aan de [adres 6] meerdere goederen weggenomen, waaronder twee pinpassen.
Na onderzoek blijkt dat er door [medeverdachte 3 ] met de weggenomen pinpassen drie keer is gepind in [supermarkt] te Den Haag. [medeverdachte 3 ] verklaart bij de politie dat hij op verzoek van [medeverdachte 2 ] , die samen met de verdachte was, met deze pinpassen heeft gepind en dat hij hiervoor € 40,- heeft gekregen.
De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij dit feit.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in de woning van de aangever.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan. Hij heeft gewezen op de verklaring van [medeverdachte 3 ] , die beschikt over daderkennis, en op het feit dat de auto die in gebruik was bij verdachte op die datum in de buurt van de woning van de aangever is gesignaleerd.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van dit feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.2.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat die de verdachte plaatsen in de buurt van de woning van de aangever rond het tijdstip van de diefstal, maar dat deze aanwijzingen onvoldoende zijn – ook in onderlinge samenhang bezien – om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte deze diefstal al dan niet in vereniging heeft gepleegd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
3.3
Dagvaarding II feit 1, 2 en 3
3.3.1
Inleiding
In deze zaak draait het om een reeks inbraken die gedurende de nacht bij Albert Heijn in [winkelcentrum] te Leiden hebben plaatsgevonden, waarbij telkens grote hoeveelheden sigaretten zijn weggenomen.
Na de inbraken op 25 augustus 2015 (feit 3) en 1 september 2015 (feit 2) is door de politie een mob-eye geplaatst en is er door de politie gesurveilleerd.
Als op 5 september 2015 (feit 1) onder de ogen van de surveillerende politie wederom getracht wordt in te breken, houdt de politie drie personen op heterdaad aan, waaronder de verdachte.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan twee inbraken in de Albert Heijn en een poging daartoe.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van feit 3 bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
3.3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, nu niet kan worden gesteld dat de verdachte de drager was van de schoen die het schoenspoor heeft veroorzaakt. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit.
3.3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [7]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van feit 1 het volgende af.
[benadeelde] heeft namens Albert Heijn ( [adres 7] te Leiden) aangifte [8] gedaan van poging inbraak, gepleegd op 5 september 2015. De aangever heeft verklaard dat die nacht tussen 2.55 uur en 3.15 uur de ruit van de voordeur van de winkel is ingegooid en de vitrines met sigaretten zijn opengebroken. De aangever heeft niet verklaard dat er goederen zijn weggenomen.
Verbalisant [verbalisant ] [9] zat in de nacht van 5 september 2015 vanaf 2.00 uur op de uitkijk voor de Albert Heijn op de [adres 7] te Leiden. Om 02:53 zag hij een persoon richting de Albert Heijn lopen, later kwamen daar twee personen bij. Deze personen waren volledig in het donker gekleed en hadden een petje of capuchon op.
Een van de personen had een groot voorwerp in zijn hand, vermoedelijk een tas of
laken en een andere persoon hield een groot vierkant voorwerp vast, vermoedelijk een stoeptegel. Een persoon ging op de uitkijk staan, terwijl de twee andere personen de ruit van de voordeur van de Albert Heijn verbraken. De drie personen gingen vervolgens de Albert Heijn in. [verbalisant ] heeft vervolgens, nadat zijn collega’s ter plekke waren, met zijn zaklamp naar binnen geschenen en geroepen dat de verdachten waren aangehouden. De verdachten keken voorts alle drie [verbalisant ] recht in het gezicht aan en renden weg.
De verdachten hadden het volgende signalement: licht getint, één langer dan de andere twee, normaal postuur, donkere jas en donkere broek. Toen verbalisanten [verbalisant ] en [verbalisant ] een verdachte hadden aangehouden, herkende [verbalisant ] deze verdachte als de lange verdachte die hij in de winkel heeft zien staan.
Verbalisanten [verbalisant ] en [verbalisant ] [10] bevonden zich om 3.20 uur in hun dienstauto in de [wijk 1] . Nadat zij hoorden dat een derde verdachte door het park de [wijk 1] was interend, zagen zij een hijgende man die voldeed aan het signalement en die wegliep bij het zien van de politieauto. Na zijn aanhouding bleek dit verdachte te zijn.
Uit het schoensporenonderzoek [11] blijkt dat twee schoensporen die op 5 september 2015 zijn aangetroffen op twee glasscherven achter de servicebalie in de Albert Heijn zijn veroorzaakt door de rechterschoen van de verdachte.
De rechtbank neemt ten aanzien van feit 1 in aanmerking dat de verdachte kort na de inbraak is aangehouden en dat hij voldoet aan het signalement. Hij wordt herkend door de verbalisant die hem in de Albert Heijn heeft gezien en zijn schoenspoor wordt aangetroffen op twee glasscherven achter de informatiebalie van de Albert Heijn. De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van feit 2 het volgende af.
[benadeelde] heeft namens Albert Heijn ( [adres 7] te Leiden) aangifte [12] gedaan van een inbraak, gepleegd op 1 september 2015. De aangever heeft verklaard dat die nacht tussen 2.50 uur en 2.59 uur de ruit van de voordeur van de winkel is ingegooid. De vitrines met sigaretten zijn opengebroken en er zijn sigaretten weggenomen.
Bij het bekijken van de beelden [13] van de inbraken van 1 september 2015 en 6 september 2015 (moet zijn 5 september 2015) valt het de verbalisanten op dat de modus operandi telkens nagenoeg gelijk is. Ook zijn gelijkenissen van de daders te zien qua postuur en kleding.
Uit het schoensporenonderzoek [14] blijkt dat het schoenspoor dat op 1 september 2015 is aangetroffen op een glasscherf achter de servicebalie in de Albert Heijn is veroorzaakt door de rechterschoen van de verdachte.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Dat een ander dan verdachte tijdens de inbraak op 1 september 2015 de schoenen van verdachte heeft gedragen, zoals de verdediging als alternatief scenario heeft geopperd, is niet aannemelijk geworden. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte daarover geen concrete en aannemelijke verklaring heeft afgelegd, terwijl dat - gezien de bewijsmiddelen - wel op zijn weg had gelegen.
Ten aanzien van feit 3 komt het oordeel van de rechtbank overeen met de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, zodat deze beslissing geen nadere motivering behoeft. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
3.4
Dagvaarding III
3.4.1
Inleiding
In de avond van 20 april 2014 wordt tijdens een woninginbraak te Den Haag onder meer een Iphone 4s gestolen. Diezelfde nacht wordt deze telefoon in gebruik genomen door [verdachte] , de broer van de verdachte, die bij de politie verklaart de telefoon van de verdachte te hebben gekregen.
De verdachte, die geconfronteerd wordt met de verklaring van zijn broer, verklaart vervolgens bij de politie dat hij de telefoon inderdaad aan zijn broer had gegeven. Dit zou hij hebben gedaan, nadat hij de telefoon ‘s middags van een onbekende jongen op straat had gekocht voor 75 euro.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling dan wel schuldheling van de gestolen Iphone 4s.
3.4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, gelet op onder meer de verklaring van de verdachte over de aanschaf van de telefoon.
3.4.3
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu uit het dossier blijkt dat zijn verklaring bij de politie niet juist kan zijn en derhalve niet kan worden vastgesteld dat hij de Iphone 4s voorhanden heeft gehad.
3.4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het op dagvaarding III ten laste gelegde het volgende af.
Uit de aangifte blijkt dat de telefoon op 20 april 2014 tijdens een woninginbraak tussen 18.10 uur en 22.00 uur is weggenomen. De telefoon is vervolgens om 22.34 uur weer in gebruik genomen en op 21 april 2015 om 1.43 uur in gebruik genomen door [medeverdachte 4 ] , de broer van de verdachte. De verdachte verklaart - nadat hij is geconfronteerd met de verklaring van zijn broer - dat hij de telefoon ’s middags omstreeks 14.00 uur op straat heeft gekocht voor 75 euro en daarna aan zijn broer heeft gegeven. Deze verklaring kan niet juist zijn, nu de betreffende telefoon ’s middags nog niet gestolen was, zodat deze verklaring als bewijsmiddel overtuigingskracht mist. Niet valt uit te sluiten dat deze onjuiste verklaring is afgelegd om de ware toedracht, zoals betrokkenheid bij de diefstal - hetgeen overigens niet ten laste is gelegd -, te verhullen. De ware toedracht blijft echter onduidelijk. Het voorgaande leidt er toe dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem op dagvaarding III ten laste gelegde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
Dagvaarding I
1. Primair
hij op 21 februari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningin een bedrijfspand
aan de [adres 2] weg te nemen enig goed, toebehorende aan een
huurder van dat bedrijfspand, en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders, heeft getracht een deur te forceren en een ruit heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II
1.
hij op 05 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, een raam heeft verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 01 september 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door een schuifdeur te forceren.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit op dagvaarding II onder 3 wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van de overige tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld, met toepassing van het strafrecht voor minderjarigen, tot een werkstraf van 100 uren en tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich onder behandeling stelt van het Palmhuis of soortgelijke instelling en hij zich gedurende een door Reclassering Nederland (verder: de reclassering) te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) houdt aan de meldplicht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid op te leggen, met dien verstande dat de verdachte geen contact heeft met [medeverdachte 2 ] , op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig is en zich laat controleren middels elektronische controle gedurende zes maanden met als vervangende hechtenis 1 week jeugddetentie, en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht toepassing van het jeugdstrafrecht aangewezen, gelet op de verstandelijke beperking van de verdachte, zijn emotionele onrijpheid en het gegeven dat de verdachte niet eerder hulpverlening in een gedwongen kader heeft gehad. De raadsman verzoekt aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten en een voorwaardelijk gedeelte onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandelverplichting en een verplichting tot dagbesteding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van een bedrijfsinbraak en twee pogingen daartoe. Deze feiten veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar zorgen ook voor veel frustratie bij de betreffende winkeliers, die aan de afhandeling van dergelijke inbraken vaak veel tijd kwijt zijn en financiële schade ondervinden die niet beperkt is tot de waarde van de weggenomen goederen. Meer in het algemeen veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving gevoelens van grote onrust en onveiligheid. De verdachte heeft bij zijn handelen alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om de gevolgen voor anderen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2015, eerder is veroordeeld voor een diefstal uit een woning, deze veroordeling is echter niet onherroepelijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland d.d.
3 december 2015. Uit dit rapport komt het volgende naar voren. De verdachte is zwakbegaafd, hij heeft geen dagbesteding, geen inkomen en woont bij zijn ouders. De verdachte heeft geen opleiding afgerond. Daarbij is hij woonachtig in de [wijk 2] en heeft hij voornamelijk contacten met mensen die ook justitiecontacten hebben. De verdachte toont zich weinig assertief. Deze combinatie van factoren maakt dat de verdachte zeer kwetsbaar en ontvankelijk is voor negatieve invloeden. De verdachte is aangemeld voor behandeling bij tet Palmhuis. De reclassering adviseert de behandeling bij het Palmhuis in een gedwongen kader te laten plaatsvinden met reclasseringstoezicht.
[medewerker] van Reclassering Nederland, heeft als deskundige ter terechtzitting naar voren gebracht dat de uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek volgens hem leidend moeten zijn bij overwegingen en beslissingen omtrent de aanpak van de verdachte. De verdachte heeft een IQ tussen de 72 en 80 en er is niet eerder hulpverlening in een gedwongen kader ingezet. De deskundige adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt. De rechtbank ziet in hetgeen uit de stukken en ter terechtzitting naar voren is gekomen omtrent de ontwikkelingsfase waarin de verdachte zich bevindt, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien de rechtbank minder feiten bewezen acht. De rechtbank kan zich wel vinden in de door de officier van justitie voorgestelde strafmodaliteit, inclusief de voorgestelde aan de deels voorwaardelijke straf verbonden bijzondere voorwaarden. Ook acht de rechtbank termen aanwezig aan de verdachte de door de officier van justitie voorgestelde maatregel van het locatiegebod op te leggen. Aldus wordt beoogd zowel recht te doen aan de ernst van de feiten als te voorkomen dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Gelet op het recidivegevaar zal de rechtbank de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77we, 77x, 77y, 77z, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 en dagvaarding II onder 3 en bij dagvaarding III ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding I
onder 1 primair en dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Dagvaarding I
1.
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dagvaarding II
1.
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
2.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
45 (vijfenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten behandelen bij het Palmhuis, althans een soortgelijke instelling, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd een zinvolle en structurele dagbesteding (werk en/of onderwijs) heeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte 2 ] , geboren [geboortedag] te [geboorteplaats] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt op de maatregel dat de veroordeelde gedurende 6 (zes) maanden aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: het huidige verblijfadres van de verdachte: [adres 8] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen;
beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 77we, tweede lid, jo artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
50 (vijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
25 (vijfentwintig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.K. van Dijk griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015056682 (hierna PV I), doorgenummerd van pagina 1 tot en met 191.
2.PV I, proces-verbaal aanhouding, p.68 ev.
3.PV I, proces-verbaal aangifte, p.23-24
4.PV I, proces-verbaal verhoor getuige, p.27-28.
5.PV I, proces-verbaal aanhouding, p.68 ev.
6.PV I, proces-verbaal verhoor verdachte, p.137 tot en met 140 en p.154-155
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015263421 (hierna PV II), doorgenummerd van pagina 1 tot en met 205.
8.PV II, proces-verbaal van aangifte, p.46 e.v.
9.PV II, proces-verbaal van bevindingen, p. 48
10.PV II, proces-verbaal van aanhouding, p.13 e.v.
11.PV II, proces-verbaal sporenonderzoek, p.129 e.v. en proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, p.132 e.v.
12.PV II, proces-verbaal van aangifte, p.189 e.v.
13.PV II, proces-verbaal van bevindingen
14.proces-verbaal sporenonderzoek, welke ter terechtzitting door de officier van justitie is overgelegd met procesverbaalnummer: PL1500-2015259351-3 en PV II, proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, p.132 e.v.