Op 18 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de toekenning van een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een appartementengebouw met parkeervoorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden verleende op 13 januari 2016 een omgevingsvergunning voor het project, dat 64 appartementen omvat en een inpandige parkeergarage met 57 parkeerplaatsen. Eisers, bestaande uit negen personen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerden dat de nieuwbouw zou leiden tot een toename van geluidsoverlast door klankkastwerking van de aaneengeschakelde bebouwing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een omgevingsvergunning heeft aangevraagd die in strijd is met het bestemmingsplan. Desondanks heeft verweerder de vergunning verleend op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen, waarbij de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wogen dan die van de eisers. De rechtbank heeft het akoestisch onderzoek van een adviesbureau als voldoende onderbouwd beschouwd en geen aanleiding gezien om aan de uitkomsten te twijfelen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers, voor zover ingesteld door de overige acht eisers, niet-ontvankelijk en het beroep van eiser 1 ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.