ECLI:NL:RBDHA:2016:8120
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse minderjarige vreemdeling op grond van ongeloofwaardig relaas
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse minderjarige vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Igdeli, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn asielaanvraag op 30 mei 2016 was afgewezen. Tijdens de zitting op 30 juni 2016 was eiser aanwezig, bijgestaan door mr. A.I. Engelsman, en werd de zaak behandeld door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Eiser heeft een relaas gepresenteerd waarin hij beschrijft dat zijn vader betrokken was bij een gokbedrijf en dat zijn familie in gevaar kwam door gokschulden. Eiser stelt dat zijn vader is vermoord en dat hij en zijn familie zijn gevlucht naar Iran en later naar Nederland. De staatssecretaris heeft echter het relaas van eiser als ongeloofwaardig bestempeld, onder andere omdat het relaas van zijn broer, dat dezelfde asielmotieven bevatte, ook al als ongeloofwaardig was beoordeeld. De rechtbank heeft de argumenten van de staatssecretaris gevolgd en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de claims van eiser, en dat zijn verklaringen tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de situatie in Afghanistan, en specifiek in de provincie Herat, niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij als alleenstaande minderjarige vreemdeling recht heeft op een verblijfsvergunning, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een dergelijke vergunning, omdat zijn relaas ongeloofwaardig is geacht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.