ECLI:NL:RBDHA:2016:8112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
C/09/513656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een minderjarige, geboren in 2001, voorlopig onder toezicht te stellen en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een ziekenhuis voor de duur van drie maanden. De Raad heeft ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, die al geruime tijd niet naar school gaat en gezondheidsklachten vertoont. De ouders van de minderjarige, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige, gezien haar sociale isolement en gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, maar het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen. De rechtbank heeft ook een bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarige te waarborgen. De ouders hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing om de minderjarige te horen zonder advocaat en hebben verzocht om een proceskostenveroordeling, wat door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregel onmiddellijk van kracht is, ondanks het mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/513656 / JE RK 16-1275
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Beschikking van de Meervoudige Kamer
Voorlopige ondertoezichtstelling
Afwijzing verzoek machtiging tot uithuisplaatsing
Afwijzing verzoek schorsing gezag
Benoeming bijzondere curator
in de zaak naar aanleiding van de op 28 juni 2016 en 8 juli 2016 ingekomen verzoekschriften van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[dhr. A] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. R. Korver, kantoorhoudende te Amsterdam,
[Mw. B] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R. Korver, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het procesverloop
Bij beschikking van 28 juni 2016 heeft de kinderrechter het verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afgewezen en de behandeling van het verzoek tot (voorlopige) ondertoezichtstelling en tot machtiging uithuisplaatsing voor het overige aangehouden tot de terechtzitting van 8 juli 2016.
Op 8 juli 2016 heeft de Raad een verzoek tot schorsing van het ouderlijk gezag ingediend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
-voornoemde beschikking d.d. 28 juni 2016 waarvan de inhoud als hier overgenomen dient
te worden beschouwd;
-de verzoekschriften met bijlagen;
-het verweerschrift met bijlagen;
-de verleningsbeslissing d.d. 4 juli 2016;
-de brief van de Raad d.d. 5 juli 2016 met bijlage;
-de brief van mr. M.M.P.M. Lousberg d.d. 7 juli 2016 met als bijlage de zienswijze van
[minderjarige] .
Op 8 juli 2016 heeft de Meervoudige Kamer de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [mw. C] , [mw. D] en [mw. E] , namens de Raad,
  • mevrouw [mw. F] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder: WSJ),
  • de vader en de moeder, bijgestaan mr. Korver.
[minderjarige] is op 8 juli 2016 in raadkamer gehoord. Op haar verzoek werd [minderjarige] in raadkamer vergezeld door mr. Lousberg, advocaat te Amsterdam.
Feiten
– De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
– De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
– [minderjarige] verblijft feitelijk bij de ouders.
Verzoek en verweer
De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling van [minderjarige] met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en een machtiging om [minderjarige] dag en nacht uit huis te plaatsen in een aanbieder van zorg (ziekenhuis) voor de duur van 3 maanden. Daarnaast verzoekt de Raad om een schorsing uit het ouderlijk gezag op grond van artikel 1:268 BW.
De Raad legt aan haar verzoeken ten grondslag dat sinds lange tijd ernstige zorgen bestaan omtrent de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] gaat al langere tijd niet naar school, heeft geen sociale contacten, komt zelden buitenshuis en leeft geïsoleerd.
[minderjarige] heeft al geruime tijd gezondheidsklachten, bestaande uit ernstige vermoeidheid, hoofdpijn, flauwvallen, neerslachtige gevoelens en mogelijk epilepsie, die – volgens de ouders – hun oorzaak vinden in de ziekte van Lyme. Nederlandse artsen hebben bij [minderjarige] niet kunnen vaststellen dat zij aan deze aandoening lijdt. [minderjarige] en de ouders hebben zich gewend tot een Duitse arts die deze diagnose bij [minderjarige] heeft gesteld en die haar behandelt volgens een methode die in Nederland niet gangbaar is. Nederlandse artsen die eerder bij de behandeling van [minderjarige] betrokken waren, hebben zich gedistantieerd van de behandelmethode die [minderjarige] nu ondergaat. De Raad maakt zich zorgen over hoe de ouders omgaan met de gezondheidsklachten van [minderjarige] , haar medische behandeling, het schoolverzuim van [minderjarige] en het geïsoleerde bestaan dat zij leidt. De Raad acht het noodzakelijk dat [minderjarige] uit de invloedssfeer van het gezin wordt gehaald en wordt opgenomen in een ziekenhuis voor observatie en onderzoek, zodat kan worden beoordeeld welke behandeling [minderjarige] nodig heeft. Mogelijk dient eveneens forensisch medisch onderzoek plaats te vinden. De Raad stelt dat er bij de ouders een patroon zichtbaar is geworden van wel hulp zoeken voor [minderjarige] , maar vervolgens de aangeboden hulp afhouden met als gevolg dat in de situatie van [minderjarige] telkens niets verandert. Dit patroon moet doorbroken worden. Omdat verwacht wordt dat de ouders geen toestemming verlenen voor een onderzoek en behandeling dienen zij tijdelijk uit hun gezag te worden geschorst met benoeming van de gecertificeerde instelling als (voorlopige) voogd die toestemming kan geven in het belang van [minderjarige] .
De ouders voeren verweer. Namens de ouders heeft mr. Korver betoogd dat er geen sprake is van een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] . Zij wordt behandeld door dr. [dhr. G] , een arts in Duitsland, met wie de ouders regelmatig contact hebben. Daarnaast staat [minderjarige] onder behandeling van een huisarts die elke twee weken een bloedonderzoek verricht en een hartfilmpje maakt. Ook is [minderjarige] onder controle bij een Nederlandse neuroloog in verband met een mogelijke epileptische aandoening. Deze artsen hebben onderling overleg met elkaar over [minderjarige] . [minderjarige] ’s toestand noopt niet tot een directe ziekenhuisopname en er bestaat geen enkele reden om de behandeling door dr. [dhr. G] , die eindelijk aanslaat, af te breken. De ouders menen dat de Raad ten onrechte op het laatste moment het reeds langer geplande groot overleg om de situatie van [minderjarige] met de behandelend artsen te bespreken heeft afgeblazen om vervolgens de verzoeken bij de rechtbank te doen die thans voorliggen. De ouders staan ervoor open om de mogelijkheid van thuisonderwijs voor [minderjarige] te onderzoeken mits [minderjarige] daar aan toe is, hetgeen ter beoordeling is aan haar behandelend arts.
Ten aanzien van het verzoek tot schorsing uit het gezag betogen de ouders dat het verzoek tardief is en dat niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien kan [minderjarige] haar belangen zeer goed overzien en wenst zij niet het door de Raad voorgestelde onderzoek en een eventuele behandeling te ondergaan.
Daarnaast hebben de ouders bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank om [minderjarige] te horen zonder dat zij door een advocaat kon worden bijgestaan. Zij menen dat [minderjarige] op grond van het IVRK recht heeft op bijstand van een advocaat, ook omdat het verzoek van de Raad tot plaatsing van [minderjarige] in een ziekenhuis de facto neerkomt op een gesloten plaatsing.
De ouders hebben verzocht om bij toewijzing van een of meerdere verzoeken de beslissing op dat punt niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarnaast hebben de ouders om een proceskostenveroordeling verzocht.
Beoordeling

Verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling

De kinderrechter kan de minderjarige voorlopig onder toezichtstellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 255, eerste lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake is. Er zijn ernstige zorgen over de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . De schoolgang van [minderjarige] verloopt verstoord. In elk geval sinds maart 2014 is [minderjarige] met grote regelmaat langere periodes niet op school en is tevergeefs getracht [minderjarige] in het schoolproces te re-integreren. In mei 2015 heeft [minderjarige] een Rec 3-indicatie gekregen waarna zij is gestart op de Pyramide, een onderwijsinstelling gespecialiseerd in kinderen met een lichamelijke beperking of een langdurige ziekte. Ook op deze school is het niet tot enige vorm van bestendige schoolgang gekomen. Inmiddels volgt [minderjarige] sinds 12 oktober 2015 helemaal geen onderwijs meer.
Uit de mededeling van de ouders ter zitting leidt de rechtbank af dat er in januari 2016 een laatste overleg met de school is geweest. Sindsdien hebben de ouders geen contact met de school opgenomen om de mogelijkheden van (het opnieuw) hervatten van de schoolgang te bespreken. Alle aanleiding daartoe was er wel, nu de ouders hebben gemeld dat het met [minderjarige] de laatste maanden beter gaat. Zij is minder bedlegerig, kleedt zich overdag vaker aan, verschijnt aan de keukentafel en ontvangt soms bezoek van familie en een buurjongen die met haar computerspelletjes speelt. [minderjarige] , die nog maar 14 jaar oud is, vertoeft hele dagen thuis en het ontbreekt haar aan enige sociale interactie met anderen dan haar naaste omgeving.
In dit verband acht de rechtbank eveneens zorgelijk dat het erop lijkt dat [minderjarige] volledig zelfbepalend en daarmee ook zelfverantwoordelijk wordt gemaakt voor de keuze van haar dagelijkse activiteiten. Zo deelde de moeder ter zitting mee dat [minderjarige] af en toe uit zichzelf een Engels boek leest en weer weglegt als zij hoofdpijn krijgt of te moe is. Van enige sturing of kaders vanuit de ouders is niet gebleken. De ouders varen volledig op een advies dat zij van dr. [dhr. G] hebben gekregen, luidende dat [minderjarige] zelf moet aangeven waar zij aan toe is. Een veertienjarige als [minderjarige] behoort niet met een dergelijke verantwoordelijkheid te worden belast.
De rechtbank constateert dat het de ouders zelf niet lukt om met behulp van de onderwijsinspectie, school en onderwijsconsulente tot een bestendig overleg te komen over het vormgeven van onderwijs voor [minderjarige] . Het standpunt van de ouders dat het aan de Raad is om thuisonderwijs te regelen, onderschrijft de rechtbank niet. Ouders zijn als gezaghebbenden over [minderjarige] als eerste verantwoordelijk om in het kader van de verzorging en ontwikkeling van [minderjarige] het contact met school te onderhouden, ook in een periode dat de Raad onderzoek doet naar de verzorgings- en opvoedingssituatie van [minderjarige] .
De gecertificeerde instelling WSJ dient erop toe te gaan zien dat [minderjarige] onderwijs krijgt, uit haar sociale isolement kan raken en enige vorm van sociale interactie buiten de huiselijke kring zal verkrijgen.
De rechtbank acht voorts de aanhoudende gezondheidsklachten van [minderjarige] zeer zorgelijk. Uit het raadsonderzoek volgt dat in 2014 door dr. [dhr. G] bij [minderjarige] de ziekte van Lyme is gediagnosticeerd. Een rapportage waarin deze diagnose is gesteld is in dit geding niet overgelegd. Gebleken is dat er lange tijd geen artsen in Nederland bereid zijn gevonden de voorgestane therapie van dr. [dhr. G] bij [minderjarige] uit te voeren. Niet alleen deze omstandigheid maar ook de onvrede van de ouders met het behandelingsbeleid van Nederlandse artsen heeft geleid tot wisseling van (huis)artsen, wat niet in het belang van (de gezondheidstoestand van) [minderjarige] is. Het zorgelijk verloop van de gezondheidstoestand van [minderjarige] sedert jaren en de meerdere wisselingen in medische hulpverlening vormen eveneens een acute en ernstige bedreiging voor haar.
De rechtbank stelt voorts vast dat [minderjarige] slechts tweemaal is onderzocht door dr. [dhr. G] , waarvan de laatste keer in december 2015 was, en dat hij nadien door de moeder telefonisch of per mail wordt voorgelicht omtrent de (lichamelijke) conditie van [minderjarige] . Behandelend neuroloog dr. C. [dhr. I] meldt hierover dat hij voornemens is met de huisarts af te stemmen wat [minderjarige] nodig heeft, wie haar ziet/controleert zodat de medische zorg en het toezicht in Nederland voor [minderjarige] goed geregeld is. Daarnaast is hij voornemens met de ouders het voorstel te bespreken om regelmatig de fysieke en mentale conditie van [minderjarige] te beoordelen teneinde een meer objectief oordeel te krijgen over de effecten van de Lyme- behandeling door dr. [dhr. G] , die nu afhankelijk is van de input van de ouders die [minderjarige] waarnemen en hun bevindingen aan hem doorgeven. Gelet op de vele wisselingen in de medische hulpverlening in het verleden dient de gecertificeerde instelling erop toe te zien dat er overleg komt tussen dr. [dhr. I] en huisarts [dhr. J] over de gezondheidstoestand van [minderjarige] en dat haar algehele fysieke en mentale conditie op regelmatige basis wordt onderzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel nodig is om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Door de schorsende werking die het eventueel instellen van cassatie – het enige tegen de voorlopige ondertoezichtstelling in te stellen rechtsmiddel – heeft, zou het in te zetten hulpverleningstraject mogelijk vertraging oplopen, hetgeen de rechtbank niet in het belang van [minderjarige] acht. De rechtbank zal de maatregel, in weerwil van het verzoek van de advocaat van de ouders, dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

Verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing

Door de Raad is verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing om [minderjarige] op te nemen ter observatie en mogelijk verder te laten behandelen in een ziekenhuis. Dit betreft niet een gesloten plaatsing op grond van artikel 6.1.2 van de Jeugdwet, zodat [minderjarige] geen procespartij is en haar ook geen advocaat is toegevoegd.
[minderjarige] is veertien jaar oud, zodat voor opname en medische behandeling ook haar toestemming is vereist, naast die van haar ouders. Vast staat dat [minderjarige] thans niet instemt met de door de Raad gewenste ziekenhuisopname en behandeling.
Bij de rechtbank is ten aanzien van [minderjarige] geen verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling ex artikel 1:265e, eerste lid, aanhef en sub b, BW aanhangig, zodat moet worden uitgegaan van de situatie waarin [minderjarige] geen toestemming zal geven voor medische behandeling. Dit maakt dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing in een regulier ziekenhuis geen redelijk doel (kan) dien(en)t en reeds daarom moet worden afgewezen.
De aan te stellen gezinsvoogd zal nu vanuit de thuissituatie gaan inventariseren op welke gebieden hulp nodig is en vervolgens moeten bepalen welke hulp ingeschakeld zal moeten worden, dan wel welke andere maatregelen eventueel moeten worden getroffen.

Verzoek tot schorsing uit het gezag

Nu het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen op andere gronden dan het gebrek aan toestemming voor de medische behandeling van de ouders, behoeft dit verzoek geen verdere bespreking en zal het worden afgewezen.

Ambtshalve benoeming van een bijzondere curator

Met het oog op de waarborging van de belangen van [minderjarige] ziet de rechtbank aanleiding voor de benoeming van een bijzondere curator. De rechtbank heeft
mevrouw [mw. K]bereid gevonden deze benoeming (voorlopig) op zich te nemen.
De rechtbank benoemt de bijzondere curator vooralsnog met het doel [minderjarige] in de thans aanhangige procedure tot ondertoezichtstelling een stem te geven, anders dan de stem van een advocaat. Naar vaste rechtspraak is een minderjarige nu eenmaal geen procespartij in dergelijke procedures. Deze stem kan de bijzondere curator laten horen ter gelegenheid van de nadere terechtzitting van de Meervoudige Kamer op 30 september 2016.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator alsdan tevens een standpunt in te nemen over de wenselijkheid van een opvolgende benoeming van haarzelf of een ander als bijzondere curator. De rechtbank verneemt daarnaast graag in ieder geval de bevindingen van bijzondere curator ten aanzien van de volgende vragen:
-Hoe gaat het met [minderjarige] ?
-Wat vindt zij van de thans ontstane situatie?
-Kan [minderjarige] in staat worden geacht om de verantwoordelijkheid te dragen voor de beslissingen die nu feitelijk bij haar worden neergelegd?
-Kan [minderjarige] in staat worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen, waar het gaat om haar medische situatie?
-Wat zou een uithuisplaatsing voor [minderjarige] betekenen, mocht die eventueel in een toekomstige procedure aan de orde zijn?
Graag verneemt de rechtbank ook al hetgeen de bijzondere curator overigens van belang acht om de minderjarige een stem te geven in de onderhavige procedure.
De rechtbank geeft de bijzondere curator opdracht schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen. De bijzondere curator is welkom om haar bevindingen ter terechtzitting te komen toelichten, maar de rechtbank acht een persoonlijke verschijning niet noodzakelijk.

Proceskostenveroordeling

Van oordeel zijnde dat er vooralsnog grond noch ruimte is voor een proceskostenveroordeling zal de rechtbank thans voorbijgaan aan het daartoe in het verweerschrift neergelegde strekkende verzoek van de advocaat van de ouders. Bij eindbeschikking zal de rechtbank daarover een definitieve beslissing nemen.
Beslissing
De rechtbank:
stelt [minderjarige] van 12 juli 2016 tot en met 12 oktober 2016 voorlopig onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
verklaart deze maatregel uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek machtiging uithuisplaatsing en het verzoek schorsing van het ouderlijk gezag;
benoemt ter beantwoording van voornoemde vragen tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] geboren op 3 januari 2002 te Delft:
mw [mw. K] , [adres] [plaats] [telefoonnummer]
bepaalt dat de bijzondere curator uiterlijk een week voor hierna genoemde zitting schriftelijk verslag dient te doen aan de rechtbank en belanghebbenden;
gelast de griffier om een afschrift van de processtukken in deze zaak aan de bijzondere curator ter beschikking te stellen;
houdt de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling voor het overige aan tot de terechtzitting van de
Meervoudige Kamer van 30 september 2016 te 10:15 uur;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van de ouders, mr. R. Korver;
- [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.E.M.G. van Wezel, H.M. Boone en E.C. Kole kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
Voor zover deze beschikking betrekking heeft op de overige (eind)beslissingen kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.