ECLI:NL:RBDHA:2016:811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
09/777124-15 en 22-000853-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met geweld en belediging van winkelmedewerkers

Op 7 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van winkeldiefstal met geweld en belediging. De feiten vonden plaats op 21 september 2015 in Leiden, waar de verdachte samen met een medeverdachte een six-pack Red Bull en vier chocolade croissants heeft gestolen uit een Hoogvliet-supermarkt. Tijdens de diefstal heeft de verdachte een winkelmedewerker bij de keel gegrepen en gekrabd, wat als geweld werd aangemerkt. Daarnaast heeft hij een andere winkelmedewerker bespuugd, wat leidde tot de aanklacht van belediging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, maar sprak hem vrij van de beschuldiging dat het geweld ook tegen de tweede winkelmedewerker was gericht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, gevolgd door geweld tegen de eerste winkelmedewerker, en aan belediging van de tweede winkelmedewerker. De officier van justitie had een jeugddetentie van 46 dagen geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk 30 dagen jeugddetentie op, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze gepleegd zijn, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding door de jeugdreclassering en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777124-15 en 22-000853-15 (TUL)
Datum uitspraak: 7 januari 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 24 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. L.E. Buiting, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een six-pack red bull en/of vier chocolade croissants, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hoogvliet [adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het dichtknijpen van de keel van die [benadeelde 1] en/of krabben op de borst van die [benadeelde 1] en/of om zich heen schoppen en slaan;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 21 september 2015 te Leiden [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] bij de keel te grijpen en die [benadeelde 1] op de borst te krabben.
2.
hij op of omstreeks 21 september 2015 te Leiden opzettelijk [benadeelde 2] in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door die [benadeelde 2] op zijn arm te spugen, althans in de richting van die [benadeelde 2] te spugen;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] bevonden zich op 21 september 2015 in Hoogvliet ([adres 2]) te Leiden. Bij Hoogvliet waren op die datum [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1]) en [benadeelde 2] (hierna: aangever [benadeelde 2]) werkzaam. Er werd melding gemaakt van een winkeldiefstal, waarop de verdachte en zijn medeverdachte werden aangesproken. Vervolgens ontstond een worsteling tussen de verdachte en [benadeelde 1], waarna de verdachte door meerdere werknemers van Hoogvliet naar de grond werd gebracht. Terwijl de verdachte op de grond lag, heeft hij om zich heen gespuugd.
Namens Hoogvliet is aangifte gedaan van diefstal van een six-pack Red Bull en vier chocolade croissants. [2]
De rechtbank dient – kort samengevat – te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de winkeldiefstal (in vereniging) en of de verdachte of zijn medeverdachte hierbij geweld hebben gebruikt tegen [benadeelde 1] en/of aangever [benadeelde 2], danwel of de verdachte op die datum [benadeelde 1] heeft mishandeld. Voorts dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte aangever [benadeelde 2] heeft beledigd door op die [benadeelde 2] of in de richting van die [benadeelde 2] te spugen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat zij ten aanzien van feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen acht dat het gebruikte geweld ook gericht was tegen aangever [benadeelde 2]. Zij heeft de rechtbank verzocht de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, nu niet de verdachte maar zijn medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal en de verdachte hiervan niet op de hoogte is geweest.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat er sprake is geweest van noodweer. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake was van een wederrechtelijke benadering door [benadeelde 1], nu er geen sprake was van diefstal door de verdachte. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [benadeelde 1] en derhalve ook van dit feit vrijgesproken dient te worden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
3.4.1
Feit 1
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit het volgende af.
De getuige [benadeelde 2] (hierna: getuige [benadeelde 2]) heeft verklaard dat zij in Hoogvliet een jongen van ongeveer 1.70 meter met een zwarte laptoptas (jongen 1) en een jongen van ongeveer 1.85 meter met een grijze rugtas (jongen 2) zag lopen. Zij zag dat jongen 1 een six-pack drinken in de rugtas deed, terwijl deze rugtas op de rug van jongen 2 hing, en dat jongen 1 de rugzak vervolgens weer heeft dichtgeritst. De getuige [benadeelde 2] heeft hierop een melding van winkeldiefstal gedaan en de jongens vervolgens opgewacht bij de kassa. Zij heeft verder verklaard dat zij zag dat de jongens de goederen bij het passeren van de kassa niet hadden afgerekend. [3]
De aangever Dijkstra heeft verklaard dat hij zag dat, nadat de jongens werden aangesproken, de kleinste van de jongens een zwarte laptoptas op de grond zette en de langste van de twee jongens een grijze rugtas op de grond neerzette. [4] In de grijze rugtas werden een six-pack Red Bull en een verpakking met vier chocolade croissants aangetroffen. [5]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de lange jongen is geweest, maar dat het niet juist is dat hij de rugtas bij zich had. [6] De rechtbank ziet echter geen enkele reden om aan de juistheid van de verklaringen van [benadeelde 1] en de getuige [benadeelde 2] te twijfelen, te meer nu beiden zeer kort na het gepleegde feit door de politie zijn verhoord en hun verklaring hebben afgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte degene is geweest die de grijze rugtas in de winkel bij zich droeg en dat de verdachte zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
Het door de raadsman aangedragen verweer dat, indien de verdachte de rugzak wel op zijn rug zou hebben gehad, hij zich er niet van bewust is geweest dat de medeverdachte de goederen in de rugzak heeft gestopt, schuift de rechtbank, alleen al gelet op het gewicht van een six-pack redbull, als onaannemelijk terzijde.
Uit de aangifte van [benadeelde 1] blijkt voorts dat de verdachte, nadat hij werd aangesproken over de diefstal, direct agressief reageerde door op [benadeelde 1] af te lopen, [benadeelde 1] bij de keel te grijpen, de keel van die [benadeelde 1] dicht te knijpen en hem op zijn borst te krabben. [7] De verklaring van [benadeelde 1] wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [benadeelde 2] [8] en [getuige] [9] , die beiden hebben verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte [benadeelde 1] bij de keel greep.
Voorts hebben de aangever [benadeelde 2] en de getuigen [benadeelde 2] en [getuige] verklaard dat de verdachte zich bleef verzetten terwijl hij op de grond lag. Aangever [benadeelde 2] verklaarde hierover dat de verdachte wild met zijn armen en benen om zich heen sloeg en schopte. [10] Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit genoemde bewijsmiddelen derhalve dat de diefstal werd gevolgd van geweld tegen [benadeelde 1].
Het door de verdachte aangedragen verweer dat de verklaringen van de aangevers en de getuigen onjuist zijn en op elkaar zijn afgestemd acht de rechtbank, gelet op de zeer korte tijdsspanne tussen het gebeurde en de afgelegde verklaringen, niet aannemelijk.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de diefstal tezamen en in vereniging is gepleegd, kan uit de gebezigde bewijsvoering niet zonder meer volgen dat het opzet van de medeverdachte ook gericht was op het door de verdachte gepleegde geweld. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onderdeel dat verdachte de diefstal gevolgd van geweld tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
Nu naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is gebleken voorts niet duidelijk naar voren komt dat de door de verdachte verrichtte geweldshandelingen ook tegen aangever [benadeelde 2] waren gericht, zal de rechtbank de verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.4.2
Feit 2
Aangever [benadeelde 2] heeft voorts aangifte gedaan van belediging. Hij heeft verklaard dat de verdachte in zijn richting heeft gespuugd, waarop de klodder spuug hem schampte en er spetters op zijn arm terecht kwamen. Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij zich door het spugen extreem smerig en in zijn goede eer aangetast heeft gevoeld. [11] Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gespuugd toen hij op de grond lag. [12] De getuigen [benadeelde 2] [13] en [getuige] [14] hebben eveneens verklaard dat de verdachte in de richting van aangever [benadeelde 2] heeft gespuugd. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op 21 september 2015 aangever [benadeelde 2] heeft beledigd, doordat hij op de arm van die [benadeelde 2] heeft gespuugd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 21 september 2015 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een six-pack red bull en vier chocolade croissants, toebehorende aan Hoogvliet ([adres 2]), welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het dichtknijpen van de keel van die [benadeelde 1] en krabben op de borst van die [benadeelde 1] en om zich heen schoppen en slaan.
2.
hij op 21 september 2015 te Leiden opzettelijk [benadeelde 2] in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door die [benadeelde 2] op zijn arm te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - op grond van hetgeen zij bewezen acht - wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 46 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, een meldplicht bij de jeugdreclassering en de verplichting een behandeling te volgen bij het Palmhuis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, bij een enkele bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, kan worden volstaan met een beperkte geldboete. Indien de rechtbank beide feiten wettig en overtuigend bewezen acht, heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie onder de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal gevolgd van geweld, waarbij de verdachte een winkelmedewerker bij de keel heeft gegrepen en heeft gekrabd. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een belediging door een andere winkelmedewerker te bespugen. Door aldus te handelen heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van anderen. Het bespugen van personen is een naar de aard en kern uiterst onhygiënische en onnodig grievende handeling, die onder geen beding te rechtvaardigen valt. Door het gebruikte geweld heeft de verdachte bovendien inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsdelicten daarvan nog gedurende lange tijd de nadelige effecten kunnen ondervinden. Door dergelijke feiten worden voorts de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ten nadele van verdachte rekening met een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit volgt dat de verdachte in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het baart de rechtbank bovendien ernstige zorgen dat een van deze veroordelingen slechts vijf dagen voor het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft plaatsgevonden. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 9 oktober 2015, waaruit blijkt dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat. Er zijn zorgen over de morele ontwikkeling van de verdachte, aangezien de verdachte onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor antisociaal gedrag. De Raad acht begeleiding door de jeugdreclassering van groot belang. Gelet hierop adviseert de Raad aan de verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie, onder de voorwaarden dat de verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, dat hij naar school zal gaan en dat hij behandeling zal volgen bij het Palmhuis.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de kort na de vorige veroordeling plaatsvindende recidive en het feit dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, een jeugddetentie een passende reactie. De rechtbank zal een deel van de op te leggen vrijheidsbenemende straf voorwaardelijk opleggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd. Gelet op de leeftijd van de verdachte ziet de rechtbank echter geen aanleiding om een verplichting om onderwijs te volgen aan de verdachte op te leggen, zodat de rechtbank het advies van de Raad op dit punt niet zal volgen. Voorts acht de rechtbank oplegging van een bijkomende onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur een passende reactie, gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft bij de hoogte van voornoemde straffen aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en bij straffen die opgelegd plegen te worden in soortgelijke zaken.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van het gerechtshof Den Haag d.d. 18 juni 2015 voorwaardelijk opgelegde taakstraf, te weten een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de proeftijd te verlengen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte het erg druk zal hebben met school, stage, het contact met de jeugdreclassering, de behandeling bij het Palmhuis en een werkstraf die de verdacht nog moet volbrengen voor een eerdere veroordeling. Indien de voorwaardelijk opgelegde taakstraf ten uitvoer zal worden gelegd, zal de verdachte overvraagd worden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is op 18 juni 2015 bij onherroepelijk geworden vonnis van het gerechtshof Den Haag onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet zou schuldig maken aan enig strafbaar feit. Niettemin is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de verdachte deze algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf gelasten. De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd omtrent de bezigheden van de verdachte geen aanleiding anders te beslissen. Verdachte moet zich ervan bewust zijn geweest dat hij in een proeftijd liep en dat het plegen van een nieuw strafbaar feit kan betekenen dat een voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77ee, 77gg, 266, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
DIEFSTAL, GEVOLGD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM, BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD, AAN ZICHZELF HETZIJ DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN, HETZIJ HET BEZIT VAN HET GESTOLENE TE VERZEKEREN;
ten aanzien van feit 2:
EENVOUDIGE BELEDIGING;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 30dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
14dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- dat de veroordeelde zich zal melden bij de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland
op door haar vast te stellen tijdstippen;
en
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij het Palmhuis of een soortgelijke instelling;
geeft opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming west, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, zijnde een werkstraf, voor de duur van 40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 DAGEN;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de het gerechtshof Den Haag d.d. 18 juni 2015, gewezen onder parketnummer 22.000853.15, te weten:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Kramer, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Oorschot, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 januari 2016.
Mr. De Groot is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015279115 (blz. 1-53).
2.PL1500-2015279115: proces-verbaal aangifte [aangever] namens de benadeelde Hoogvliet, blz. 4-9.
3.PL1500-2015279115: proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde 2], blz. 18-19.
4.PL1500-2015279115: proces-verbaal aangifte [benadeelde 1], blz. 10-12.
5.PL1500-2015279115: proces-verbaal van bevindingen, blz. 22-23.
6.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 december 2015.
7.PL1500-2015279115: proces-verbaal aangifte [benadeelde 1], blz. 10-12.
8.PL1500-2015279115: proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde 2], blz. 18-19.
9.PL1500-2015279115: proces-verbaal verhoor getuige [getuige], blz. 20-21.
10.PL1500-2015279115: proces-verbaal aangifte [benadeelde 2], blz. 13-15.
11.PL1500-2015279115: proces-verbaal aangifte [benadeelde 2], blz. 13-15. Klacht [benadeelde 2], blz. 16-17.
12.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 december 2015.
13.PL1500-2015279115: proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde 2], blz. 18-19.
14.PL1500-2015279115: proces-verbaal verhoor getuige [getuige], blz. 20-21.