ECLI:NL:RBDHA:2016:8098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
NL16.1376 rectificatie
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een Oezbeekse asielzoeker met Russische etniciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Oezbeekse eiser die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd. De eiser, die van Russische afkomst is, had zonder uitreisvisum Oezbekistan verlaten en vreesde bij terugkeer in Oezbekistan voor vervolging. De rechtbank stelde vast dat de verweerder niet had kunnen onderbouwen waarom de eiser bij terugkeer geen risico zou lopen. De rechtbank oordeelde dat de situatie in Oezbekistan voor etnische Russen niet zodanig is dat zij automatisch als vluchteling moeten worden aangemerkt, maar dat de eiser in dit geval wel degelijk risico loopt op schending van zijn rechten bij terugkeer. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de eiser werden vergoed.

Uitspraak

RECTIFICATIE op blz. 6

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.1376GERECTIFICEERD

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,
nationaliteit: Burger van Oezbekistan,
eiser,
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij bestreden besluit van 3 juni 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond op basis van artikel 31 van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder besloten aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 14 van de Vw 2000. Aan eiser wordt eveneens geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft – zakelijk weergegeven – het navolgende asielrelaas.
Eiser is geboren in de plaats [plaats] in Oezbekistan, destijds een deel van de Sovjet-Unie. De problemen van eiser zijn begonnen na de onafhankelijkheidsverklaring van Oezbekistan in 1991. Vanwege zijn Russische afkomst heeft eiser problemen ondervonden in Oezbekistan. Hij kon geen baan krijgen, werd fysiek bedreigd en ook in de omgang met mensen waren er dagelijks problemen. Eiser is in 2009 uit zijn land vertrokken vanwege de discriminatie door zijn etnische afkomst. Hij is toen vertrokken naar Moskou, Rusland. In februari 2016 is eiser met een in Rusland verkregen toeristenvisum naar Nederland gekomen. Als eiser zou terugkeren naar Oezbekistan, dan riskeert hij een gevangenisstraf. Hij had namelijk van zijn land geen uitreisvisum om Rusland te verlaten.
Verweerder onderscheidt in het asielrelaas de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • discriminatie en problemen vanwege etniciteit;
  • het appartement van de moeder van eiser en het incident dat bij terugkeer in januari/februari 2010 plaatsvond.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, alsook – zoals ter zitting door verweerder is verduidelijkt - de verklaringen van eiser over zijn Russische etniciteit. Verweerder acht echter de verklaringen van eiser over het appartement van zijn moeder niet geloofwaardig alsmede het incident dat heeft plaatsgevonden in januari/februari 2010 toen eiser tijdelijk terug was in Oezbekistan.
3. Volgens verweerder heeft eiser verwijtbaar geen bewijsstukken overgelegd die betrekking hebben op zijn verklaringen over het appartement van zijn moeder. Daarnaast heeft eiser over het geweldsincident in januari/februari 2010 enkel vage en summiere verklaringen afgelegd. Ten aanzien van de discriminatie en de etnische problemen van eiser is er volgens verweerder geen sprake van vluchtelingschap in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Er zijn volgens verweerder verder ook geen redenen om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar zijn land een risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd wordt hieronder, voor zover nodig ingegaan.
5. Eiser bestrijdt ten eerste dat zijn asielrelaas niet geloofwaardig is.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen de herkomst, identiteit en nationaliteit niet in geschil is, evenmin als de problemen in Oezbekistan vanwege de Russische etniciteit van eiser. Het geschil tussen partijen spitst zich toe tot de door verweerder ongeloofwaardig bevonden elementen in het asielrelaas en de gevolgen voor eiser bij terugkeer naar zijn land, met name vanwege de door eiser gestelde illegale uitreis.
7. Eiser heeft verklaard dat hij na de dood van zijn moeder in 2009 naar Moskou is vertrokken, omdat hij het eerste half jaar het appartement van zijn moeder toch niet kon verkopen. Hij heeft dat gemeld bij de daartoe bevoegde instantie, zodat hij geen gas, water en/of elektriciteit hoefde te betalen. Toen eiser na voormelde periode terugkwam in Oezbekistan, in januari/februari 2010, om het appartement van zijn moeder voor de verkoop daarvan op zijn naam te zetten, bleken er andere mensen in het appartement te wonen. Volgens de daartoe bevoegde instantie had eiser daarvoor een volmacht geschreven, maar eiser stelt dat dit niet waar is. Vervolgens heeft de politie zijn aangifte daarover niet willen opnemen. Ook het Openbaar Ministerie heeft hem niet kunnen helpen. Kort daarna is eiser door twee mannen met een mes bedreigd.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiser over het appartement niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft geen enkel document over het appartement van zijn moeder overgelegd en dat ligt wel op de weg van eiser. Het is daardoor niet duidelijk geworden of zijn moeder wel daadwerkelijk een appartement op haar naam heeft gehad. Dit betekent dat de verdere verklaring van eiser daarover ook onduidelijk is en blijft. Eiser heeft ook geen andere stukken overgelegd die zijn verklaringen kunnen onderbouwen. Verweerder heeft ook de gestelde bedreiging van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat eiser het eigendom van het appartement niet aannemelijk heeft gemaakt, en ook dat de verklaring van eiser over deze bedreiging weinig gedetailleerd van aard is en ook niet nader is onderbouwd. Deze overwegingen vormen een voldoende onderbouwing van verweerders oordeel.
9. In beroep stelt eiser in aanmerking te komen voor bescherming op grond van het vluchtelingschap of artikel 3 EVRM. Op hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank - voor zover van belang - het navolgende.
10. Verweerder heeft zich allereerst terecht op het standpunt gesteld dat de algehele situatie in Oezbekistan niet zodanig is dat personen uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken, ook niet als etnisch Rus zijnde. Niet gebleken is dat personen met een Russische etniciteit systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandeling en/of het risico lopen om te worden vervolgd. Dit betekent dat eiser zelf aannemelijk moet maken dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden zijn waardoor hij een gegronde vrees heeft voor een vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling of bestraffing die in strijd is met artikel 3 EVRM.
11. Eiser stelt dat hij in Oezbekistan vanwege zijn Russische afkomst wordt gediscrimineerd. Hij kan geen bescherming van de autoriteiten en geen baan krijgen. Ook op sociaal maatschappelijk vlak zijn er problemen. Eiser verwijst naar diverse stukken, waaronder een rapport van het Immigration and Refugee Board of Canada van 16 mei 2014, een weblog Window on Eurasia van 3 april 2013 en de website rosbalt.eu.
12. De rechtbank overweegt dat uit het door verweerder aangehaalde deelambtsbericht van Oezbekistan d.d. 9 juli 2002 en het rapport van de United States Department of State: 2015 Country Reports on Human rights practices-Uzbekistan d.d. 13 april 2016 volgt, dat het voor etnische Russen niet onmogelijk is om werk te vinden in Oezbekistan. Dit laatste volgt ook uit de eigen verklaringen van eiser zelf. Hij heeft immers verklaard zo nu en dan werk te hebben gehad. Uit de door eiser aangehaalde stukken kan wellicht worden afgeleid dat de situatie voor etnische Russen minder rooskleurig is in Oezbekistan, maar niet dat er in het geval van eiser sprake is van dusdanige beperkingen in zijn bestaansmogelijkheden door medeburgers of de autoriteiten dat de situatie voor hem aldaar onhoudbaar is. Dit laatste wordt ook bevestigd doordat eiser vanaf 1991 tot aan zijn vertrek in 2009 aan het maatschappelijk verkeer in Oezbekistan heeft deelgenomen, ook al heeft hij daarbij problemen ondervonden in verband met zijn etniciteit. Voorts had eisers moeder blijkens eisers verklaringen toegang tot gezondheidszorg. Eiser was voorts in staat vrij te reizen en kon vanuit Rusland terugkeren naar Oezbekistan. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser vrijwillig is teruggekeerd naar Oezbekistan, en dat dit een aanwijzing vormt dat aldaar geen sprake was van een voor eiser onhoudbare situatie.
13. Voorts stelt eiser dat hij zonder uitreisvisum Oezbekistan via Rusland naar Nederland heeft verlaten. Dat is strafbaar gesteld bij artikel 223 van het Oezbeekse Wetboek van Strafrecht. Bij terugkeer naar zijn land kan hij strafrechtelijk worden vervolgd. Als hij als gevolg daarvan in detentie komt, zullen zijn omstandigheden zo slecht zijn dat er sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. Eiser verwijst naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), 68900/13, als ook naar diverse andere stukken, waaronder het artikel Passport en exit regulations in Oezekistan van wordpress, de informatie van het Oezbeekse Ministerie van Buitenlandse zaken, de brief van landelijk bureau Vluchtelingenwerk en websites.
13. De rechtbank op grond van de gedingstukken vast dat eiser bij zijn uitreis uit Oezbekistan naar Rusland geen uitreisvisum nodig had, maar bij zijn uitreis uit Rusland naar een ander land, zoals Nederland, wel. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dit wellicht zo kan zijn, maar dat het niet goed voorstelbaar is dat dit bij een langdurig verblijf in Rusland, zoals bij eiser, ook van toepassing is. Volgens verweerder is niet voldoende gebleken van een illegale uitreis door eiser. Gelet daarop komt verweerder ook niet meer toe aan de vraag of eiser bij terugkeer blootstaat aan strafvervolging wegens overtreding van artikel 223 van het Oezbeekse Wetboek van Strafrecht, of eiser dientengevolge een gevangenisstraf zal worden opgelegd, en of eiser vanwege de detentieomstandigheden in Oezbekistan een behandeling in strijd met het verbod van artikel 3 van het EVRM moet vrezen.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting niet nader heeft kunnen onderbouwen waarom een langdurig verblijf in Rusland eiser zou ontslaan van zijn Oezbeekse visumplicht bij vertrek naar een ander land zoals Nederland. De enkele opmerking van verweerder dat dit waarschijnlijk wel zo zal zijn, is niet voldoende. In het dossier ontbreken stukken die dat zouden kunnen bevestigen. Blijkens paragraaf 2.1 van de Werkinstructie 2014/10 heeft verweerder op grond van artikel 3:2 Awb een actieve onderzoeksplicht. Zo kan verweerder in voorkomende gevallen zelf onderzoek verrichten, bijvoorbeeld door het opvragen van een individueel ambtsbericht. Bovendien heeft verweerder mogelijkerwijze gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten en informatie dan de vreemdeling, zoals ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse zaken als belangrijkste objectieve bron. Indien er geen algemeen ambtsbericht beschikbaar is, vindt beoordeling plaats op grond van informatie van andere objectieve bronnen. Hierbij moet met name gedacht worden aan ambtsberichten van andere landen en rapporten van internationale organisaties en NGO’s. In dat kader merkt de rechtbank op dat het laatste ambtsbericht over Oezbekistan dateert uit 2002 en dat actuele informatie over het land, anders dan door eiser zelf verschaft, ontbreekt. Nu verweerder ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen waarom in het geval van eiser sprake zou zijn van een legale uitreis en dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan nergens voor heeft te vrezen, acht de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd, zodat het besluit in strijd is genomen met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank ook het navolgende van belang, met name gelet op de vrees van eiser voor de gevolgen bij de terugkeer naar Oezbekistan.
16. Begin 2016 is in het paspoort van eiser een Schengenvisum opgenomen ten behoeve van zijn reis vanuit Rusland naar Nederland. Deze datum ligt later dan de aanvraag van eiser in oktober 2015 bij het Oezbeekse consulaat in Rusland voor een nieuw paspoort. Eiser heeft toen zonder problemen een nieuw paspoort van de autoriteiten gekregen. Als eiser moet terug keren naar Oezbekistan is bepaald niet uitgesloten dat hij bij het passeren van de grens vanwege het Schengenvisum in zijn paspoort in de negatieve belangstelling van de Oezbeekse autoriteiten zal raken. Uit dit visum kunnen de Oezbeekse autoriteiten namelijk afleiden dat eiser Rusland heeft verlaten, terwijl bovendien bekend zal zijn dat dit zonder toestemming van de Oezbeekse autoriteiten is gebeurd.
17. Ten aanzien van deze risico’s overweegt de rechtbank dat het uitreizen zonder visum strafbaar is gesteld in artikel 223 van het Oezbeekse Wetboek van Strafrecht. Verweerder bestrijdt dat verder ter zitting ook niet. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat onder meer uit het artikel van de Refugee Documentation Centre van oktober 2015 (ecoi.net) blijkt dat vele terugkerende asielzoekers, zoals eiser, in Oezbekistan worden opgepakt, mishandeld en langdurige gevangenisstraffen krijgen opgelegd en dat de detentieomstandigheden in Oezbekistan slecht zijn. Mede gelet daarop kan verweerder niet zonder nadere onderbouwing aan eiser tegenwerpen dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan nergens voor hoeft te vrezen.
18.
Gezien het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien, noch aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, nu het geconstateerde gebrek nader onderzoek door verweerder zal vergen. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
19. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. Deze proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992,= (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting, waarde per punt € 496,= en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond (gerectificeerd);
  • vernietigt het bestreden besluit van 3 juni 2016;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, begroot op € 992,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.