ECLI:NL:RBDHA:2016:7998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
VK16 12737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en toegang tot rechtsbijstand

In deze zaak hebben eisers, een Armeens gezin, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hun asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank heeft op 30 juni 2016 uitspraak gedaan. De eisers hebben op 7 december 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, maar de staatssecretaris heeft deze aanvragen afgewezen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun aanvragen. Eisers betogen dat Duitsland niet langer als veilig kan worden beschouwd, omdat zij geen toegang hebben tot gefinancierde rechtsbijstand en vrezen voor willekeur in de behandeling van hun aanvragen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon baseren, aangezien er geen bewijs is dat eisers in Duitsland geen adequate rechtsbijstand zouden krijgen. De rechtbank wijst de beroepen van eisers af en verklaart de verzoeken om voorlopige voorzieningen ongegrond. De rechtbank concludeert dat Duitsland verantwoordelijk blijft voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers, ook al hebben zij een zeer jonge dochter en zijn er zorgen over de medische zorg in Duitsland. De rechtbank ziet geen aanleiding om aanvullende garanties te eisen van de Duitse autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/12737, 16/12743 (beroepen), 16/12738 en 16/12744 (verzoeken)
V-nummers: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 juni 2016 in de zaken tussen

[naam], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

[naam], eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,
tezamen: eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen,
gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. D.P.A. van Laarhoven.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 9 juni 2016 (de bestreden besluiten), waarbij hun asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van overdracht totdat op de beroepen is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D. Bylyku, tolk in de Albanese taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum], en eiseres, geboren op [geboortedatum], hebben mede namens hun minderjarige kinderen [naam], geboren op [geboortedatum], en [naam], geboren op [geboortedatum], op 7 december 2015 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Allen zijn van Armeense nationaliteit. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling ervan. Niet in geschil is dat eisers eerder asiel hebben aangevraagd in Duitsland waarop afwijzend is beslist. Het verzoek om eisers terug te nemen is door de Duitse autoriteiten op 8 februari 2016 geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening).
2. Eisers betogen dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Na de afwijzende beschikking in Duitsland hadden eisers geen feitelijke toegang tot de rechter omdat zij geen gefinancierde rechtsbijstand kregen. Dit is strijdig met artikel 27, zesde lid, van de Dublinverordening. De onderhavige aanvraag zal in Duitsland als een herhaalde aanvraag worden beschouwd, waarvoor in het geheel geen gefinancierde rechtsbijstand mogelijk is. Dit terwijl, met name gelet op de omstandigheid dat het een voornamelijk schriftelijke procedure betreft, rechtsbijstand noodzakelijk is. Eisers krijgen aldus in Duitsland te maken met een situatie van willekeur waarbij toegang tot rechtsbijstand afhankelijk is van financiële middelen. Eisers verwijzen in dit verband naar het AIDA rapport over Duitsland van november 2015. Voorts lopen eisers in Duitsland het risico in vreemdelingenbewaring te worden gesteld omdat hun eerste asielaanvraag is afgewezen en zeer waarschijnlijk uitzettingsmaatregelen jegens hen zullen worden genomen. Ook is de opvang voor vrouwen en jonge kinderen onvoldoende. Verweerder dient aanvullende garanties te vragen van de Duitse autoriteiten. Eisers verwijzen naar een rapport van het Europees Parlement (EP) van februari 2016 over de opvang van vrouwelijke asielzoekers in Duitsland (http://www.europarl.europa.eu/supporting-analyses). Voorts doen eisers een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening wegens de omstandigheid dat zij een zeer jonge dochter hebben. Uit het rapport van het EP blijkt volgens eisers dat de toegang tot de noodzakelijke medische zorg voor baby’s slecht geregeld is. Van eisers kan niet worden verwacht dat zij zich met hun klachten wenden tot de Duitse autoriteiten, nu bescherming vooraf dient te worden geboden.
De rechtbank overweegt als volgt.
3. Verweerder kon zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt stellen dat ten aanzien van Duitsland onverminderd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiertoe is het volgende van belang. In artikel 27, zesde lid, van de Dublinverordening is – voor zover relevant – bepaald dat lidstaten zonder de toegang tot rechtsbijstand willekeurig te beperken kunnen bepalen dat niet kosteloos rechtsbijstand wordt verstrekt wanneer een rechterlijke instantie van oordeel is dat het beroep geen reële kans van slagen heeft. Niet in geschil is dat in Duitsland door een onafhankelijke rechter is beoordeeld of het beroep van eisers kans van slagen had. Deze werkwijze is in overeenstemming met voormeld artikel van de Dublinverordening. De omstandigheid dat verschil bestaat in de draagkracht van vreemdelingen die niet in aanmerking komen voor kosteloze rechtsbijstand maakt niet dat sprake is van een situatie van willekeur. Eisers hebben voorts niet onderbouwd op grond van welke rechtsregel zij aanspraak dienen te maken op kosteloze rechtsbijstand bij het indienen van een herhaalde aanvraag. De stelling van eisers dat zij het risico lopen in bewaring te worden gesteld als onderdeel van een uitzettingsprocedure is evenmin nader onderbouwd en geeft bovendien niet zonder meer aanleiding om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Ten slotte blijkt uit het overgelegde (deel van het) rapport van het EP weliswaar dat in Duitsland sprake is van capaciteitsproblemen in bepaalde opvanglocaties, hiermee hebben eisers nog niet aannemelijk gemaakt dat voor hen geen geschikte opvang beschikbaar zal zijn. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat aanvullende garanties vereist zijn.
4. Niet is gebleken dat eisers zich met eventuele klachten niet kunnen wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten. Gelet op het voorgaande staat de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers vast. Daaruit vloeit voort dat Duitsland ook verantwoordelijk is voor de afhandeling van eventuele klachten van eisers.
5. In de omstandigheid dat eisers een zeer jonge dochter hebben hoefde verweerder voorts geen aanleiding te zien om de behandeling van de asielaanvragen van eisers aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Niet aannemelijk is gemaakt dat voor zover medische zorg nodig is, die in Duitsland niet beschikbaar zou zijn.
6. De beroepen zijn ongegrond. Gelet daarop bestaat geen aanleiding de verzoeken om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken met nummers AWB 16/12737 en 16/12743:
- verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaken met nummers AWB 16/12738 en 16/12744:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.Y.M. van Deijck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak van de rechtbank kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.