In deze zaak verzochten de verzoekers, die in Marokko wonen, om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de overleden man. De rechtbank Den Haag heeft op 30 mei 2016 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers geen enkele band met Nederland hebben aangetoond, waardoor er geen rechtsmacht was op basis van de artikelen 4 en 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoekers stelden dat de man de Nederlandse nationaliteit had, maar konden niet aantonen dat hij deze nationaliteit had ten tijde van de geboorte van de kinderen of dat dit zijn enige nationaliteit was. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de man in Nederland heeft gewoond en gewerkt, niet voldoende was om rechtsmacht te vestigen. Daarnaast werd ook het subsidiaire betoog van de verzoekers dat de rechtbank rechtsmacht kon ontlenen aan artikel 9 onder b Rv verworpen, omdat niet was aangetoond dat het in Marokko onmogelijk was om een familierechtelijke betrekking vast te stellen. De rechtbank besloot zich onbevoegd te verklaren en het verzoek af te wijzen.