ECLI:NL:RBDHA:2016:7932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
C/09/498936 / FA RK 15-8386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in verzoek tot gerechtelijke vaststelling vaderschap van in Marokko woonachtige verzoekers

In deze zaak verzochten de verzoekers, die in Marokko wonen, om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de overleden man. De rechtbank Den Haag heeft op 30 mei 2016 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers geen enkele band met Nederland hebben aangetoond, waardoor er geen rechtsmacht was op basis van de artikelen 4 en 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoekers stelden dat de man de Nederlandse nationaliteit had, maar konden niet aantonen dat hij deze nationaliteit had ten tijde van de geboorte van de kinderen of dat dit zijn enige nationaliteit was. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de man in Nederland heeft gewoond en gewerkt, niet voldoende was om rechtsmacht te vestigen. Daarnaast werd ook het subsidiaire betoog van de verzoekers dat de rechtbank rechtsmacht kon ontlenen aan artikel 9 onder b Rv verworpen, omdat niet was aangetoond dat het in Marokko onmogelijk was om een familierechtelijke betrekking vast te stellen. De rechtbank besloot zich onbevoegd te verklaren en het verzoek af te wijzen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-8386
Zaaknummer: C/09/498936
Datum beschikking: 30 mei 2016

Gerechtelijke vaststelling ouderschap

Beschikking op het op 30 oktober 2015 ingekomen verzoekschrift van:

de moeder:

[de moeder] ,

wonende te op een onbekende plaats in Marokko,
advocaat: mr. F. Salouli te Amsterdam,
en de meerderjarige kinderen:

[de meerderjarige 1] ,

[de meerderjarige 2],
en
[de meerderjarige 3]
wonende in Marokko,
advocaat: mr. F. Salouli te Amsterdam,
aangaande het vaderschap van:

[de man] ,

de man,
overleden op [datum overlijden] te [plaats overlijden] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),

het minderjarige kind,
in rechte vertegenwoordigd door mr. H. von Hegedus-Faouzi, advocaat te Zoetermeer,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 4 november 2015 van verzoekers;
  • het F9-formulier d.d. 24 november 2015 van verzoekers, met bijlagen;
  • het F9-formulier d.d. 3 december 2015 van verzoekers;
  • het verweerschrift van de bijzondere curator;
  • de brief d.d. 21 december 2015 van verzoekers;
  • het F9-formulier d.d. 4 februari 2016 en 14 april 2016 van verzoekers.
Op 18 april 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn de advocaat van verzoekers en de bijzondere curator verschenen. Verzoekers zijn met kennisgeving niet verschenen.
De minderjarige is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verzoek. Hij heeft bij brief d.d. 29 maart 2016 laten weten niet te kunnen komen voor een kindgesprek. Hij heeft zich verder niet inhoudelijk uitgelaten over het verzoekschrift.

Verzoek

Het verzoekschrift zoals dit thans luidt strekt tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over voornoemde meerderjarige kinderen en de minderjarige, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De bijzondere curator concludeert tot toewijzing van het verzoek, indien de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in Marokko niet mogelijk is. Indien het verzoekschrift wordt afgewezen en indien de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in Marokko niet mogelijk is, dan neemt de bijzondere curator het verzoekschrift over als zijnde een zelfstandig verzoekschrift.

Beoordeling

Verzoekers, en ook de bijzondere curator, stellen dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het verzoek op grond van:
artikel 3 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
artikel 9 onder b Rv.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet het geval is.
Ad 1. Artikel 3 onder c Rv
In genoemd artikel is bepaald dat de rechtbank rechtsmacht heeft in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingediend, met uitzondering van zaken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 Rv, wanneer de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verzoekers, die zelf in Marokko woonachtig zijn en geen enkele band met Nederland hebben, niet aangetoond dat in onderhavige zaak sprake is van een dergelijke verbondenheid met de rechtssfeer van Nederland. Verzoekers hebben aangevoerd en met een kopie van een paspoort van de man met uitgiftedatum 23 juli 1997 onderbouwd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, maar zij hebben niet inzichtelijk gemaakt wanneer de man deze nationaliteit heeft verkregen, of hij deze nationaliteit ook had ten tijd van de geboorte van de kinderen en of dit zijn enige nationaliteit was. Wat daar ook van zij, het enkele feit dat de man Nederlander is geweest leidt niet automatisch tot de conclusie dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in de onderhavige zaak. Daartoe dienen verzoekers ook andere aanknopingspunten aan te reiken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verzoekers daarin niet geslaagd. De enkele omstandigheid dat de man in Nederland heeft gewoond en gewerkt en dat hij – bijna zestien jaar geleden – in Nederland is overleden geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding te concluderen dat onderhavige zaak thans voldoende met de rechtssfeer van Nederlands is verbonden. Daarin betrekt de rechtbank ook dat namens verzoekers ter terechtzitting is verklaard dat in Marokko officieel vast staat dat er een familierechtelijke betrekking is tussen de man en verzoekers en de minderjarige. Verzoekers – en de bijzondere curator – hebben nog aangevoerd dat toewijzing van het verzoek een wijziging van een Nederlandse akte tot gevolg heeft. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook niet komen vast te staan. Van de meerderjarige kinderen en de minderjarige zijn in Nederland geen (geboorte)aktes danwel andere registraties bekend, zodat er geen aktes of registraties voor wijziging in aanmerking komen. Voor zover verzoekers en de bijzondere curator doelen op een wijziging van de gegevens van de man in het systeem ingevolge de Wet Brp, merkt de rechtbank op dat namens verzoekers laatstgenoemde brief d.d. 14 april 2016 is ingediend, waarin staat dat de persoonslijst van de man niet kan worden gewijzigd, nu een verzoek daartoe alleen door de betrokkene zelf kan worden gedaan en de betrokkene – de man – is overleden.
Ad 2. Artikel 9 onder b Rv
Voorts gaat de rechtbank ook voorbij aan het subsidiaire betoog van de vrouw dat de rechtbank rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 9 onder b Rv. Genoemd artikel bepaald dat als de Nederlandse rechter niet op grond van de artikelen 2 tot en met 8 rechtsmacht toekomt, dat hij dan niettemin rechtsmacht heeft als een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk is. Verzoekers hebben in de eerste plaats niet gesteld dat het in Marokko niet mogelijk is een familierechtelijke betrekking tussen de man en verzoekers en de minderjarige te laten vaststellen. Bovendien overweegt de rechtbank dat namens verzoekers, zoals hiervoor genoemd, ter terechtzitting is verklaard dat in Marokko officieel vast staat dat er een familierechtelijke betrekking is tussen de man en verzoekers en de minderjarige.
In het licht van het voorgaande zal de rechtbank als volgt beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. R.A. Smit-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2016.