ECLI:NL:RBDHA:2016:7920
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiser op basis van niet aannemelijke feitelijke gezinsband
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Eritrese man, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 januari 2016, waarbij zijn aanvraag voor een mvv in het kader van nareis werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 18 mei 2016 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, A.H. Rijkse, en was ook de referent, een Eritrese man, aanwezig, samen met een tolk in de taal Tigrinya. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en de referent, die eiser als pleegzoon beschouwt, niet aannemelijk is gemaakt. De referent kon zich tijdens het eerste gehoor de voornaam van eiser niet herinneren, ondanks dat eiser al acht jaar bij hem zou wonen. Bovendien ontbraken documenten die de gezinsband konden onderbouwen, en waren de verklaringen van de referent inconsistent.
Eiser heeft aangevoerd dat hij na het overlijden van zijn biologische moeder in 2007 in het gezin van de referent is opgenomen, wat cultureel gebruikelijk is in Eritrea. Hij heeft een kerkelijke overlijdensakte van zijn moeder en zijn eigen geboorteakte overgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks de overgelegde stukken, de feitelijke gezinsband niet kon worden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat eiser meermaals was gewezen op het belang van authentieke documenten, maar deze ontbraken.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan in de toekomst opnieuw een aanvraag indienen als hij over de benodigde documenten beschikt.