ECLI:NL:RBDHA:2016:7893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
C/09/510144 / FA RK 16-3290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en toestemming voor vestiging in Nederland

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2016, betreft het een verzoek van de vader om de onmiddellijke terugkeer van zijn minderjarige kinderen naar België, na hun verhuizing naar Nederland door de moeder. De vader stelt dat de moeder zonder zijn toestemming met de kinderen is verhuisd, wat volgens hem een ongeoorloofde overbrenging in de zin van het Haagse Verdrag inzake internationale kinderontvoering zou zijn. De moeder daarentegen betoogt dat de vader wel degelijk toestemming heeft gegeven voor de verhuizing. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de verhuizing en de communicatie tussen de ouders zorgvuldig onderzocht. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat er overleg heeft plaatsgevonden over de verhuizing, en dat de vader impliciet instemde met de verhuizing naar Nederland. De rechtbank concludeert dat de moeder toestemming had om met de kinderen naar Nederland te verhuizen, en dat er geen sprake is van een ongeoorloofde overbrenging. Het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van kinderrechters, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 16-3290
Zaaknummer: C/09/510144
Datum beschikking: 30 juni 2016

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 29 april 2016 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] , België,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het faxbericht d.d. 11 mei 2016 van de zijde van de vader, met bijlagen;
  • het faxbericht d.d. 15 juni 2016 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
  • de faxberichten d.d. 15 juni 2016 van de zijde van de vader, met bijlagen.
Op 18 mei 2016 is onderhavige zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, verschenen. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J. Visser. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 23 mei 2016 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De vader handhaaft zijn teruggeleidingsverzoek.
De minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zijn op 16 juni 2016 door middel van een kindgesprek door de rechtbank gehoord.
Op 16 juni 2016 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, verschenen.

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , België;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , België.
- Krachtens vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Hasselt, d.d. 15 april 2015, en een onderliggend schriftelijk akkoord tussen partijen :
  • hebben partijen het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarigen;
  • hebben de minderjarigen de hoofdverblijfplaats bij de moeder;
  • is een zorg- en contactregeling vastgesteld, in die zin dat de minderjarigen in de oneven weekenden van vrijdagavond tot zondagavond bij de vader verblijven, alsmede gedurende een aantal in het vonnis omschreven vakantieweken.
  • Op 8 februari 2016 is de moeder met de minderjarigen vanuit haar woning in België ingetrokken bij haar nieuwe partner te [woonplaats] , Nederland.
  • De minderjarigen hadden onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in België.
  • Partijen oefenden daadwerkelijk het gezamenlijk ouderlijk gezag uit op het tijdstip van de overbrenging.
  • De hiervoor beschreven zorgregeling wordt tot op heden zonder wijzigingen door partijen uitgevoerd.
  • De vader, de moeder en de minderjarigen hebben de Belgische nationaliteit.
  • De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA).

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet):
  • primair: de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarigen moet terugbrengen naar België,
  • subsidiair – indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar België,
  • met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De moeder voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en België zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
De vader stelt dat sprake is van een ongeoorloofde overbrenging in de zin van het verdrag, omdat hij geen toestemming heeft gegeven voor een verhuizing van de minderjarigen van België naar Nederland. Volgens de vader is de moeder op 8 februari 2016 plotseling met de minderjarigen vertrokken en heeft zij daarmee in strijd met het geldende gezagsrecht heeft gehandeld. De vader wil dat de minderjarigen zo snel mogelijk terugkomen naar België.
De moeder voert aan dat de vader haar wel toestemming heeft gegeven voor een verhuizing naar [woonplaats] zodat zij gerechtigd was met de minderjarigen naar Nederland te vertrekken.
Ter toelichting heeft de moeder verklaard dat zij de vader begin 2015 ervan op de hoogte heeft gebracht dat zij met haar nieuwe partner wilde gaan samenwonen, waarna zij hem heeft gevraagd zijn toestemming te verlenen voor een verhuizing met de minderjarigen naar [woonplaats] , Nederland.
De moeder stelt dat de vader deze toestemming heeft verleend, waarop partijen zijn begonnen met de onderhandelingen over de consequenties van de verhuizing. Partijen hebben in dat kader met elkaar gemaild en ook hun Belgische advocaten hebben overleg met elkaar gehad. Van haar Belgische advocaat heeft zij vernomen dat de vader ook via zijn Belgische advocaat per e-mail d.d. 13 oktober 2015 heeft laten weten in te stemmen met de verhuizing. Zijn wens daarbij was dat de minderjarigen het schooljaar zouden afmaken in België. Volgens de moeder zijn vervolgens in het najaar van 2015 de spanningen in de relatie met de vader opgelopen en is de situatie begin 2016 geëscaleerd. Hiervan getuigen de politieverslagen. De moeder zag zich daarom genoodzaakt al in februari 2016 naar [woonplaats] te verhuizen en kon niet het einde van het schooljaar afwachten.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter ondersteuning van hun stellingen hebben beide partijen e-mailberichten met betrekking tot hun overleg over de verhuizing in het geding gebracht. Deze e-mailberichten luiden als volgt:
een e-mail van de vader met onderwerp: eisen d.d. 28 mei 2015:
“Ik ga niet akkoord met jouw voorstellen en voorwaarden zonder overleg.”
een e-mail van de moeder van 13 juni 2015
“Ik heb een vraagje…. Je wil enorm graag overleggen, maar je wil niet dat ik verhuis. Waarom wil je dan overleggen?”
een e-mail van de vader d.d. 13 juni 2015
“Dat er regeltjes zijn gebonden aan een verhuis en dat gaat niet altijd zoals jij dat wil. Om dus deze regels te bespreken, stel ik voor om samen een gesprek met [naam] te hebben.”
een e-mail van de moeder d.d. 13 juni 2015
“Laatste gesprek met [naam] liep niet goed en da gaat volgende keer hetzelfde zijn, dus zit daar niet op te wachten”
een e-mail van de vader: 13 juni 2015
“Hoe stel jij dan voor om tot een oplossing te komen.”
een e-mail van de moeder d.d. 13 juni 2015
“Ik heb mijn eisen doorgestuurd, maar jij ging nergens mee akkoord. Wat zijn jouw voorwaarden dan?”
een e-mail van de vader d.d. 14 juni 2015:
“Ik ervaar uw vertrekken naar [woonplaats] dat de kinderen van mij weggetrokken worden. Wat ze ook gaan doen is bijna onmogelijk voor mij om te volgen. Ik betaal alimentatie voor de kinderen en niet voor u. Jij verhuist naar [woonplaats] naar een kast van een huis en pakt de kinderen mee. Uw woonlasten vallen weg, ongeveer 800 per maand. Alle kosten ivm verhuis vallen u ten lasten. Dus mijn voorstellen:
  • Vervoer: Volgens rechtspraak valt dit allemaal ten uwe lasten. Ik wil de kerstregeling hier nog voor herzien.
  • Alimentatie: Bespreekbaar, maar all inn, omdat je alle mogelijkheden tot overleg weghaalt en ik de kinderen minder zie.
  • Kleding: Blijft hetzelfde.
  • Vakantie: Ik weet niet hoe we het probleem van minder hebben van de kinderen kunnen oplossen.
  • Zorgverzekering: Deze is in België gratis, de extra kosten vallen jouw ten laste wegens verhuis.
  • Kindergeld en studietoelagen: De vermindering hiervan valt ook jouw ten laste wegens verhuis.
  • Bezoekrecht: 1600 uur vrijdag is haalbaar. 1215 einde school. Kan aangepast worden als schooluren veranderen weer in mijn nadeel. 1900 uur zondag. Hier doe ik een kleine toegeving. Dit kan aangepast worden met het ouder worden.
  • Andere punten: Ook bespreekbaar.”
een e-mail van de moeder met Subject: info school d.d. 28 september 2015
“Hieronder vind je zoals gevraagd de naam + adres van de school:
een e-mail van de vader met onderwerp RE:info school d.d. 16 november 2015
“Dank je voor de info. Ik ga hier niet mee akkoord.”
Op 18 januari 2016 heeft de moeder aan de vader per e-mail medegedeeld dat zij zou gaan verhuizen per 8 februari 2016 en dat zij de kinderen ‘
volgens akkoord’zou gaan inschrijven in [woonplaats] . In hetzelfde bericht heeft de moeder een beschrijving van een zorgregeling opgenomen, alsook een opmerking over bepaalde kosten. Hierop heeft de vader als volgt gereageerd:
Onderwerp: school d.d. 22 januari 2016
“Vrije School [adres] ”
Subject: RE:Verhuis d.d. 4 februari 2016
“De kindjes kunnen ook altijd bij mij terecht.”
Subject RE:Verhuis 5 februari 2016
“en bij deze weet je dan ook dat ik niet akkoord ga met jouw voorstel”
Op basis van de overgelegde e-mailberichten stelt de rechtbank vast dat er tussen de ouders vanaf mei 2015 overleg heeft plaatsgevonden over een verhuizing van de moeder met de minderjarigen naar [woonplaats] . Ook volgt uit deze emailwisseling dat er tussen partijen geen verschil van mening bestond over een verhuizing naar [woonplaats] als zodanig, maar dat hun overleg betrekking had over de invulling van de zorg- en opvoedingstaken na en de financiële gevolgen van de verhuizing naar Nederland. Dat de vader in geen van de e-mails uitdrukkelijk toestemming geeft maakt dit niet anders. Uit de e-mailwisseling over en weer, en met name uit de e-mail d.d. 22 januari 2016 waarin de vader – volgens zijn eigen verklaring en toelichting ter zitting – een voorstel doet voor een in zijn ogen geschikte school voor de minderjarigen in [woonplaats] , kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de vader met de verhuizing instemde. De tegenvoorstellen van de vader hebben uitsluitend betrekking op de omgang, vakanties, kostenverdeling en alimentatie. Voorts wordt de door de moeder in haar e-mail van 18 januari 2016 voorgestelde zorgregeling tot op heden uitgevoerd, in die zin dat de minderjarigen een weekend per veertien dagen bij de vader in België zijn en daarna door hem weer naar Nederland worden gebracht.
Voor zover de vader nog heeft bedoeld te betogen dat zijn instemming met een verhuizing naar [woonplaats] uitsluitend gold onder de voorwaarde van algehele overeenstemming over de invulling van zorg- en opvoedingstaken en financiële gevolgen na de verhuizing, blijkt een dergelijke voorwaarde niet uit de tussen partijen gewisselde e-mails.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de moeder toestemming had om zich met de minderjarigen in [woonplaats] te vestigen. Van een ongeoorloofde overbrenging in de zin van artikel 3 van het Verdrag is dan ook geen sprake. De rechtbank zal gelet hierop het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarigen afwijzen.
Proceskosten
Omdat het verzoek van de vader tot teruggeleiding wordt afgewezen, ligt het verzoek met betrekking tot vergoeding van de door de vader gemaakte kosten voor afwijzing gereed.
De rechtbank zal, zoals gebruikelijk in familierechtelijke procedures, de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , België;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , België,
naar België.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, H.M. Boone en M.P. Verloop, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. R.A. Smit-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2016.
Van deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof – in beginsel – plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.