ECLI:NL:RBDHA:2016:7824
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit tot afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier onder beperking voortgezet verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'voortgezet verblijf'. Eiser, een Soedanese man geboren in 1969, had eerder een verblijfsvergunning asiel, maar deze was ingetrokken omdat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd. In 2014 diende hij een nieuwe aanvraag in voor een verblijfsvergunning regulier, die door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd afgewezen op grond van het feit dat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef.
Eiser stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat de vereisten voor een geslaagd beroep op artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet vereisen dat voorafgaand rechtmatig verblijf noodzakelijk is. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder zijn eerdere verblijf in Nederland en zijn medische problemen, niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de Minister en de mogelijkheid voor vreemdelingen om op basis van bijzondere individuele omstandigheden in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, zelfs zonder voorafgaand rechtmatig verblijf.