ECLI:NL:RBDHA:2016:7760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
16/11719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Italië; beoordeling van de relatie en garanties voor kwetsbare personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiseres. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij haar asielaanvraag niet in behandeling was genomen op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een duurzame relatie met haar gestelde partner in Nederland. Eiseres had betoogd dat haar partner een asielvergunning had en dat dit aanleiding moest zijn voor de Nederlandse autoriteiten om haar aanvraag alsnog in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van eiseres over haar relatie met haar partner inconsistent waren en niet voldoende bewijs boden voor een duurzame relatie.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat er geen vertrouwen meer kan worden gesteld in de Italiaanse autoriteiten en dat zij behoort tot een kwetsbare groep die extra garanties nodig heeft voor haar overdracht. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, onder verwijzing naar recente jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de overdracht naar Italië een risico met zich meebracht voor de rechten van eiseres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/11719 (beroep) en AWB 16/11721 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 23 juni 2016 in de zaken tussen

[naam], eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,

gemachtigde mr. A.I. Engelsman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M.W. Jans.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 mei 2016 (het bestreden besluit), waarbij verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling heeft genomen. Eiseres heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van overdracht hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. S. Igdeli, waarnemer voor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig A. Solomon, tolk in de taal Tigrynia, en [naam]. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres bezit de Eritrese nationaliteit. Haar geboortedatum heeft verweerder gesteld op [geboortedatum]. Op 18 november 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Om die reden is de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Op hetgeen eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt hieronder nader ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Eiseres betoogt dat verweerder de behandeling van haar asielaanvraag alsnog aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van Verordening 604/2013 (Dublinverordening), omdat haar partner hier te lande een asielvergunning heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een duurzame relatie tussen haar en haar gestelde partner. Redengevend hiervoor is het volgende. Eiseres heeft de naam van haar gestelde partner weliswaar tijdens het gehoor aanmeldfase genoemd, maar zij verklaarde toen dat hij haar oom was. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij via Soedan en Libië naar Italië is gereisd en dat het al bij haar inreis in Italië de bedoeling was om bij hem te gaan verblijven. Ze is naar eigen zeggen maar kort in Italië geweest, per trein doorgereisd en bij de grens met Zwitserland uit de trein gehaald. Gelet op het feit dat eiseres op 17 juni 2015 in Zwitserland een asielaanvraag heeft ingediend, moet haar inreis in Italië eerder hebben plaatsgevonden. Nu de ingangsdatum van het verblijfsrecht van de gestelde partner in Nederland 29 mei 2015 is – afgifte van het verblijfsdocument heeft enige tijd later plaatsgevonden – en hij hierna nog een aanvraag heeft ingediend voor nareis van zijn toenmalige echtgenote, kan deze verklaring van eiseres niet worden gevolgd. Deze verklaring valt evenmin te rijmen met de ter zitting gegeven toelichting dat zij al in Libië vriendschappelijk met elkaar omgingen terwijl hij getrouwd was, dat ze hem daarom als “oom” heeft betiteld in het gehoor en dat haar partner pas nadat hij naar aanleiding van zijn nareisaanvraag vernam dat zijn echtgenote in Eritrea was overleden, opnieuw contact gezocht met eiseres en de feitelijke relatie pas hier te lande zou zijn ontstaan. De omstandigheid dat eiseres naar eigen opgave zwanger is van haar gestelde partner maakt niet zonder meer dat thans wel uit dient te worden gegaan van een duurzame relatie. Voor zover eiseres heeft gesteld dat deze omstandigheid op zichzelf ertoe dient te leiden dat verweerder haar asielaanvraag in behandeling neemt, volgt de rechtbank dit niet. Nu geen sprake is van een duurzame relatie en de gestelde partner het kind niet heeft erkend, hoefde verweerder hierin geen aanleiding te zien de asielaanvraag van eiseres alsnog in behandeling te nemen.
5. Voorts betoogt eiseres dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit recente jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), zie de uitspraak van 26 november 2015, J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 27 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2791, blijkt dat overdracht naar Italië als zodanig geen risico met zich meebrengt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd blijkt niet van een wezenlijke verslechtering van de situatie sindsdien, zodat thans geen aanleiding bestaat anders te oordelen.
6. Tot slot betoogt eiseres dat zij behoort tot de groep kwetsbare personen voor wie individuele, aanvullende garanties vereist zijn voorafgaand aan de overdracht op grond van het arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12. Eiseres stelt dat zij niet alleen een zwangere, alleenstaande vrouw is maar ook dat zij minderjarig is – geboren op 5 juli 1998. De vereiste garanties zijn niet afgegeven, aldus eiseres.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit mocht gaan van de meerderjarigheid van eiseres. Uit het schrijven van de Zwitserse autoriteiten van 21 januari 2016 blijkt dat zij gedurende de asielprocedure daar consistent heeft verklaard te zijn geboren op [geboortedatum]. Op de door eiseres overgelegde doopakte staat weliswaar [geboortedatum] als geboortedatum, echter een doopakte is naar haar aard geen identificerend document maar een door een kerkelijke instantie afgegeven document. Voor het overige heeft eiseres de door haar gestelde geboortedatum niet onderbouwd. In zoverre bestond voor verweerder dus geen aanleiding vooraf garanties te vragen van de Italiaanse autoriteiten.
8. Wat betreft de positie van eiseres als alleenstaande, zwangere vrouw, is de rechtbank van oordeel dat verweerder evenmin gehouden was individuele, aanvullende garanties te vragen van de Italiaanse autoriteiten. Nu eiseres gelet op de uitgerekende datum en de door verweerder gegeven toelichting ter zitting niet eerder dan na de geboorte van het kind feitelijk zal worden overgedragen aan Italië, geldt het volgende. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1027, volgt dat de Italiaanse autoriteiten in hun brief van 8 juni 2015 voldoende garanties hebben gegeven over de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen. Verweerder heeft zich er met het rapport van 13 juli 2015 over de ‘fact-finding missie’ voldoende van vergewist dat wordt voldaan aan de vereisten gesteld in het arrest Tarakhel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze voorzieningen voor haar niet beschikbaar zullen zijn. Daar komt bij dat voorafgaand aan de feitelijke overdracht door verweerder wordt gecontroleerd of een geschikte opvangplaats beschikbaar is. Is dat niet het geval, dan wordt de overdracht opgeschort.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorzieningen komt niet voor toewijzing in aanmerking.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer 16/11719:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer 16/11721:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.Y.M. van Deijck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak van de rechtbank kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.