ECLI:NL:RBDHA:2016:7724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
09/817599-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in strafzaak tegen een volwassen verdachte met onduidelijke deskundigenadviezen

Op 11 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenvonnis gewezen in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst, omdat de adviezen van de deskundigen onduidelijk zijn. Tijdens de terechtzitting op 27 juni 2016 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte voor bepaalde tenlasteleggingen wordt vrijgesproken en voor andere wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk. De verdachte is beschuldigd van het voorhanden hebben van explosieven en wapens, en de rechtbank heeft behoefte aan nadere informatie over de geestelijke toestand van de verdachte en het recidiverisico. De deskundigen, dr. R.F. Ferdinand en mw. drs. A.M.I. Peelen, hebben gerapporteerd dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, maar dat hij volledig toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft hen opgedragen om binnen zes weken een aanvullend rapport op te stellen, waarin zij ingaan op de relatie tussen de stoornis en het recidiverisico. De rechtbank heeft ook de reclassering gevraagd om een adviesrapport op te stellen. De zaak wordt hervat binnen drie maanden na de datum van dit tussenvonnis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige strafkamer
Parketnummers 09/817599-16
Tul 09/777142-14
Datum uitspraak: 11 juli 2016
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende tussenvonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
thans gedetineerd in de R.I.J. De Hartelborgt Opvang te Spijkenisse.

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 juni 2016.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. B. de Deugd, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J. Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding onder 1 en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 160 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de volwassenreclassering, een behandelverplichting bij de Waag en het wonen in de begeleide woonvoorziening JongLeren van het Leger des Heils in Rotterdam of een soortgelijke voorziening. Daarnaast heeft de officier een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 25 september 2014 met het parketnummer 09/777142-14 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden gevorderd, te weten een tenuitvoerlegging van 2 maanden jeugddetentie om te zetten in een taakstraf van 120 uren. Voor wat betreft de overige twee maanden voorwaardelijke jeugddetentie vordert de officier een verlenging van de proeftijd en een wijziging van de bijzondere voorwaarden, zodanig dat die bij toewijzing van de vordering hetzelfde luiden als de bijzondere voorwaarden die in de hoofdzaak zijn gevorderd.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
- een (zelfgemaakte) explosief/bom, te weten een voorwerp dat omwikkeld was in een stuk foam, de beide uiteinden hiervan waren aan elkaar getaped. In het stuk foam bevond zich een een flesje met doorzichtige vloeistof (volgens spectrograaf vermoedelijk ethyl alcohol). Op het flesje bevond zich een stuk vuurwerk waaruit een lont stak. Het geheel was omwikkeld met tape waaruit zichtbaar spijkertjes en moertjes staken),
in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en munitie van Categorie II, genoemd onder 7, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, (een) wapen(s) van categorie I onder 7e, te weten
  • een gasdrukgeweer (merk/model: Heckler & Koch 416 D) en/of
  • een oefenwapen (model: Beretta 92 F) en/of
  • een zelfgemaakt explosief/voorwerp, te weten een Black & Decker doosje met een venster waardoor een printplaat en elektriciteitsdraden zichtbaar zijn. Op de printplaat bevindt zich een schakelaar, door bediening hiervan gaan lampjes op de printplaat branden,
zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, een of meer onderde(e)l(en) van (een) wapen(s) van categorie I onder 7, te weten een patroonmagazijn (passend op het model Heckler & Koch 416 D), voorhanden heeft gehad;

Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting

Bij de beraadslaging is de rechtbank gebleken dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest.
De rechtbank zal om die reden het onderzoek heropenen en schorsen tot na een nader te bepalen tijdstip.
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde en strafbaarheid van het bewezenverklaarde, is aan de orde welke straf en/of maatregel aan verdachte dient te worden opgelegd. De rechtbank acht zich ten aanzien van de persoon van verdachte en de aanbevolen afdoening onvoldoende voorgelicht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten van dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater d.d. 19 juni 2016, en van mw. drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog d.d. 20 juni 2016 in samenhang met het reclasseringsadvies van Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils d.d. 24 juni 2016. Hoewel de aard ervan door de deskundigen niet eensluidend wordt vastgesteld, constateren zij beiden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis. Volgens de psychiater is ook sprake van een bedreigde ontwikkeling van zijn geestvermogens. Beide deskundigen zijn voorts tot de conclusie gekomen dat de verdachte ondanks zijn stoornis (en bedreigde ontwikkeling) volledig toerekeningsvatbaar is en dat het recidiverisico hoog is. Daarnaast stelt de psycholoog dat, hoewel de persoonlijkheidsstoornis niet van zodanige invloed is geweest dat er gesproken kan worden van verminderde toerekeningsvatbaarheid, dezelfde persoonlijkheidsstoornis wel bijdraagt aan een hoge kans op recidive. In de rapportages wordt door de deskundigen het recidiverisico op verboden wapenbezit bij de verdachte als hoog ingeschat, gezien het al jaren bestaande patroon van meer dan gewone belangstelling van de verdachte voor wapens en de grote hoeveelheid tijd die hij hieraan besteedt en neigt te besteden. Daarnaast blijft onduidelijk of de verdachte anderen ooit iets zal aandoen met wapens.
De rechtbank wenst nader te worden voorgelicht omtrent het verband tussen de geconstateerde stoornis en/of bedreigde ontwikkeling bij de verdachte en het hoge recidiverisico op verboden wapenbezit, de invulling van de geadviseerde begeleiding en behandeling van de verdachte en het juridische kader waarbinnen de aanbevolen interventies volgens de deskundigen zouden moeten worden gerealiseerd, met andere woorden aan welke straf of maatregel zij denken. Omdat beide deskundigen voorts concluderen dat er argumenten zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen, wenst de rechtbank ook nader schriftelijk te worden voorgelicht omtrent de vraag in hoeverre de problematiek van de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel of een (voorwaardelijke) plaatsing in een inrichting voor jeugdigen indiceert en of een dergelijke maatregel in het belang geacht kan worden van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De deskundigen dienen in hun nadere rapport in te gaan op de hierna volgende vragen:
Bestaat er een verband tussen de door u geconstateerde stoornis en/of bedreigde ontwikkeling bij de verdachte en het hoge recidiverisico op verboden wapenbezit en kunt u dit toelichten?
Welke aanbevelingen van gedragskundige en van andere aard zijn te doen om het hoge recidiverisico op verboden wapenbezit te verlagen, aan welke invulling van de geadviseerde begeleiding en behandeling van de verdachte denkt u en binnen welk juridisch kader zou dit moeten worden gerealiseerd?
Indien u adviseert tot een gedragsbeïnvloedende maatregel, kunt u dan aangeven:
welke problematiek van de betrokkene hiertoe aanleiding geeft?
waarom deze maatregel in het belang geacht kan worden van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene?
welke vorm van zorg of hulpverlening aangewezen is?
4. Indien u adviseert tot (voorwaardelijke) plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, kunt u dan aangeven:
waarom deze maatregel in het belang geacht kan worden van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene?
welke inrichting de voorkeur heeft?
welke behandelingen en maatregelen de voorkeur hebben?
5. Indien u niet tot het advies van een gedragsbeïnvloedende maatregel of (voorwaardelijke)plaatsing in een inrichting voor jeugdigen komt, kunt u dan aangeven op welke gronden u dit niet wenselijk of noodzakelijk acht?
De rechtbank acht het noodzakelijk dat over voormelde vragen binnen zes weken na heden een aanvullend rapport door vernoemde psycholoog en psychiater wordt opgemaakt. De reclassering dient vervolgens aan de hand van deze aanvullend rapporten opnieuw te adviseren.
Hierover wil de rechtbank de deskundigen en de vertegenwoordiger van de reclassering ter zitting bevragen.
De stukken zullen in handen van de officier van justitie worden gesteld opdat zij uitvoering geeft aan hetgeen in dit tussenvonnis is aangegeven en de deskundigen en een vertegenwoordiger van de reclassering zal oproepen tegen het tijdstip van de nader te bepalen terechtzitting.
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, om de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt.

Beslissing

De rechtbank:
heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting binnen 3 maanden na heden;
geeft opdracht aan de deskundigen dr. R.F. Ferdinand en mw. drs. A.M.I. Peelen binnen zes weken na heden een aanvullend rapport uit te brengen met de beantwoording van de vragen als hierboven weergegeven;
geeft opdracht aan de reclassering Leger des Heils om voor 15 september 2016 een maatregelenrapport/GBM adviesrapport uit te brengen, indien de deskundigen een maatregel adviseren;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde uitvoering te geven aan hetgeen in dit tussenvonnis is aangegeven;
beveelt de oproeping van de verdachte met verstrekking van een afschrift van die oproeping aan de raadsman van verdachte, en de oproeping van de deskundigen dr. R.F. Ferdinand en mw. drs. A.M.I. Peelen, en een vertegenwoordiger van de reclassering tegen datum en tijdstip van de nader te bepalen terechtzitting.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. H.M. Boone, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2016.