ECLI:NL:RBDHA:2016:7601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
16/12854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de op 30 april 2016 aan hem opgelegde maatregel van bewaring, alsook een verzoek om schadevergoeding ingediend. De bewaring werd op 23 juni 2016 opgeheven, omdat eiser terug zou keren naar Marokko via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De zitting vond plaats op 29 juni 2016, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Eiser betoogde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onvoldoende voortvarendheid had betracht na de intrekking van zijn verblijfsaanvraag op 6 juni 2016. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende stappen had ondernomen, zoals het gerappelleerd hebben bij de Marokkaanse autoriteiten en het plannen van een vertrekgesprek. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbrak.

Daarnaast betoogde eiser dat hij detentieongeschikt was en dat de belangenafweging eerder tot opheffing van de bewaring had moeten leiden. De rechtbank verwierp dit argument, omdat eiser geen medische stukken had overgelegd die zijn detentieongeschiktheid onderbouwden. Ook de stelling dat een lichter middel dan bewaring had moeten worden opgelegd, werd afgewezen, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van griffier C. Groenewegen, en werd openbaar uitgesproken op 6 juli 2016. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: AWB 16/12854, [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2016 in de zaak tussen
[eiser]
gemachtigde: mr. D. Matadien,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de op 30 april 2016 aan hem opgelegde maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding.
De bewaring is op 23 juni 2016 opgeheven in verband met eisers terugkeer naar Marokko via tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser betoogt dat verweerder vanaf het moment van intrekking van eisers verblijfsaanvraag op 6 juni 2016 onvoldoende voortvarendheid heeft betracht. Deze beroepsgrond faalt.
1.1.
Uit de voortgangsrapportage van 28 juni 2016 alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat sinds het sluiten van het onderzoek in het vorige beroep (AWB 16/9091) verweerder op 18 mei en 7 juni 2016 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden op 7 juni 2016. Voorts was voor eiser op 15 juni 2016 een presentatie gepland bij de Marokkaanse autoriteiten. In verband met eisers vertrek naar Marokko is deze presentatie niet doorgegaan. Op 17 juni 2016 heeft verweerder bij de ambassadeur van Marokko aandacht gevraagd voor alle evidente lp-aanvragen, waaronder de zaak van eiser. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet meer of andere uitzettingshandelingen hoeven verrichten.
2. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbrak. Deze beroepsgrond faalt.
2.1.
Het lp-traject bij de autoriteiten van Marokko heeft tot de opheffing van de bewaring gelopen. Gelet op de totale duur van de bewaring en de omstandigheid dat verweerder over de Marokkaanse identiteitskaart van eiser beschikte, bestaat geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbrak.
3. Voor zover eiser heeft willen betogen dat hij detentieongeschikt is en daarom de belangenafweging op een eerder moment tot opheffing van de bewaring had moeten leiden, faalt dit betoog.
3.1.
Eiser heeft in de onderhavige procedure geen medische stukken overgelegd waaruit volgt dat hij vanwege (behandeling van) zijn lichamelijke klachten niet in bewaring kon verblijven. Het enkel overleggen van het medische journaal van het detentiecentrum, waaruit volgt dat eiser medische behandeling kreeg voor zijn klachten, is daartoe onvoldoende.
4. De beroepsgrond dat verweerder had dienen te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, faalt.
4.1.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak op het vorige beroep. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die reden zijn thans anders te oordelen. De enkele omstandigheid dat eiser zich had ingeschreven bij de IOM is onvoldoende. Daarbij is van belang dat eiser tijdens het vertrekgesprek op 6 mei 2016 nog had aangegeven dat hij pas wilde terugkeren naar Marokko nadat hij in Nederland zou zijn geopereerd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen grond voor schadevergoeding.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van C. Groenewegen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.