ECLI:NL:RBDHA:2016:7545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
NL16.1383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2016, betreft het een zaak waarin meerdere eisers, allen met een V-nummer, hun asielaanvragen hebben ingediend. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers illegaal het Dublin-gebied zijn binnengekomen via Griekenland en dat Kroatië, op basis van claimakkoorden, verantwoordelijk is voor hun asielaanvragen. De eisers hebben betoogd dat zij een reëel risico lopen op uitzetting naar Afghanistan en dat de asielprocedure in Kroatië niet voldoet aan de vereisten van de Dublinverordening en het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verantwoordelijkheidsbepaling van Kroatië terecht is vastgesteld en dat er geen systematische tekortkomingen zijn in de Kroatische asielprocedure die een schending van artikel 3 EVRM zouden kunnen opleveren. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.1383 en NL16.1381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2016 in de zaken tussen

[eiseres I],, eiseres I, V-nummer [V-nummer ]

[eiseres II], eiseres II, V-nummer [V-nummer ]
[eiseres III], eiseres III, V-nummer [V-nummer ]
[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer ]
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Tromp).

Procesverloop

Bij besluiten van 8 juni 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat gebleken is dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers op grond van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (de Dublinverordening). Kroatië heeft deze verantwoordelijkheid middels de claimakkoorden van 23 mei 2016 erkend. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Kroatië volgens verweerder vast. Verweerder heeft gesteld dat het feit dat eisers eerst door Griekenland zijn gereisd niet af doet aan de verantwoordelijkheid van Kroatië. Sinds de uitspraak van het Europese Hof (EHRM) inzake M.S.S. v. België en Griekenland, worden personen niet meer overgedragen aan Griekenland. Eisers hebben aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangprocedure in Kroatië niet aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
2. Eisers kunnen zich niet vinden in het bestreden besluit en voeren daartoe het volgende aan. Het feit dat verweerder niet meer overdraagt aan Griekenland doet niet af aan het feit dat niet Kroatië maar Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Voorts stellen eisers dat zij — gezien de aanzeggingsbesluiten om Kroatië te verlaten — een reëel risico lopen om - zonder een inhoudelijke behandeling van hun asielaanvraag door Kroatië uitgezet te worden naar buiten de Europese Unie en - meer specifiek - mogelijk naar Afghanistan. Voorts vormen de aanzeggingsbesluiten geen aanwijzing dat Kroatië verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Aldus is niet voldaan aan de vereisten van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening alsmede artikel 22 van de Dublinverordening. Tot slot stellen eisers dat zij in Kroatië het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Vast staat dat eisers op illegale wijze het Dublin-gebied via Griekenland zijn ingereisd en dat zij daarna Griekenland hebben verlaten. De rechtbank gaat er vanuit dat eisers vervolgens op illegale wijze Kroatië zijn binnen gereisd. De rechtbank baseert zich hierbij, eveneens zoals verweerder dat doet, op de aanwezige besluiten waarin staat vermeldt dat eisers Kroatië binnen een periode van zeven dagen vanaf de dag van de ontvangst van de beslissing dienen te verlaten (de aanzeggingsbesluiten). De rechtbank volgt eisers niet in hun ter zitting naar voren gebrachte stelling dat door deze aanzeggingsbesluiten niet vast is komen te staan dat zij daadwerkelijk Kroatië zijn binnen gereisd. Immers, in de aanzeggingsbesluiten staat aangegeven dat is vastgesteld dat de vreemdelingen illegaal de Republiek Kroatië zijn binnengekomen door illegaal de staatsgrens te passeren. De stelling dat het mogelijk is dat de besluiten reeds vòòr het passeren van de Kroatische grens aan alle buspassagiers zijn uitgereikt volgt de rechtbank niet, nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Ook het feit dat eisers aangeven niet van het bestaan van de besluiten af te weten en deze besluiten niet aan eisers zijn uitgereikt, maakt niet dat deze besluiten niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken, nu de echtheid van deze besluiten niet wordt betwist.
3.2.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder zich, uitgaande van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.1 van deze uitspraak, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Kroatische autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Eisers zijn Griekenland illegaal ingereisd. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening, heeft dan als uitgangspunt te gelden dat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de verzoeken tot internationale bescherming. Deze verantwoordelijkheid eindigt niet eerder dan twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden. Echter, sinds de uitspraak van het EHRM inzake M.S.S. v. België en Griekenland, wordt niet meer overgedragen aan Griekenland. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening bij een dergelijke situatie dient te worden bepaald of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen. De rechtbank is van oordeel dat gezien de aanzegginsbesluiten verweerder er terecht vanuit is gegaan dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming. De stelling van eisers dat niet is voldaan aan de bewijsmiddelen zoals genoemd in artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening alsmede artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening, volgt de rechtbank niet. De uitvoeringsverordening EU nr. 118/2014, bijlage II, lijst B, betreft geen limitatieve opsomming van indirecte bewijzen. De aanwezige aanwijzingsbesluiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als “andere indirecte bewijzen van dezelfde aard”. Ook de stelling van eisers dat het verzoek van verweerder aan de autoriteiten van Kroatië niet binnen de in artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening, genoemde termijn van drie maanden na het indienen van de asielaanvragen zou zijn ingediend, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gezien hetgeen is bepaald in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat 24 december 2015 dient te worden aangemerkt als datum waarop eisers hun asielaanvraag in Nederland hebben ingediend. Nu Kroatië de verantwoordelijkheid middels de claimakkoorden van 23 mei 2016 heeft erkend, staat de verantwoordelijkheid van Kroatië voor de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming vast.
4.3.
Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van systematische tekortkomingen in de Kroatische asielprocedure en in de opvangvoorzieningen, waardoor een schending van artikel 3 EVRM dreigt indien eisers aan de Kroatische autoriteiten worden overgedragen. Eisers hebben in dit kader verwezen naar de volgende artikelen en rapporten:
  • ‘Delen in verantwoordelijkheid, voorstel voor een solidair- Europees asielsysteem’, van 1 december 2015 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken;
  • AIDA, Country Report: Croatia, december 2015;
  • UN High Commissioner for Refugees, 5 - 25 February 2016 (25 February 2016);
  • Amnesty international: Amnesty International Report 2015/16 - The State of the World's Human Rights - Croatia, (February 2016);
  • UNHCR - UN High Commissioner for Refugees: Europe’s Refugees Emergency Response Update #23; 12-18 February 2016, 18 February 2016;
  • UNHCR - Regional refugee and migrant response plan for Europe Eastern Mediterranean and Western Balkans Route; Amnesty International - Refugee Crisis: Balkans border blocks leave thousands segregated and stranded in Greece;
  • The State Journal Register (via Associated Press), Refugees stalled on entering Croatia, 24 February 2016.
De rechtbank stelt vast dat bovengenoemde artikelen en rapporten niet zien op personen waarvan de Kroatische autoriteiten op grond van de Dublinverordening hebben bevestigd verantwoordelijk te zijn voor de behandeling voor het verzoek om internationale bescherming. De overgelegde informatie ziet voornamelijk op de toegang aan de buitengrenzen. De rechtbank is van oordeel dat uit de informatie niet blijkt dat personen waarvoor Kroatië heeft bevestigd verantwoordelijk te zijn voor de asielaanvragen geen toegang hebben tot de asielprocedure en de opvang. Voorts is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam uit het rapport van AIDA blijkt dat de asielprocedure met voldoende waarborgen is omkleed. Dit geldt eveneens voor de opvang van asielzoekers. Het feit het inwilligingspercentage van de asielaanvragen laag is, maakt niet dat daarom kan worden gesteld dat het onzeker is of de aanvragen inhoudelijk worden beoordeeld. Het feit dat aan eisers middels de aanzeggingsbesluiten in eerste instantie is aangegeven dat zij Kroatië binnen een periode van zeven dagen vanaf de dag van de ontvangst van de beslissing dienden te verlaten, doet niet af aan de thans afgegeven claimakkoorden.
4.4.
Tot slot heeft verweerder in redelijkheid in het feit dat eiseres I zwanger is alsmede het feit dat eiseres I en eiser twee kleine kinderen hebben niet aangemerkt als omstandigheden op grond waarvan verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de aanvragen van eisers wel in behandeling moet nemen.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Edens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.