ECLI:NL:RBDHA:2016:741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
C/09/485682 / HA ZA 15-0378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor pensioenschade door onbetaalde pensioenpremies

In deze zaak vorderen eisers, voormalige werknemers van de vennootschap [BV4], dat gedaagden, als (indirect) bestuurders van deze vennootschap, hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de pensioenschade die zij hebben geleden door het niet afdragen van pensioenpremies aan Nationale Nederlanden (NN) in de periode van 1 januari 2002 tot 1 maart 2005. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd dat gedaagden persoonlijk een ernstig verwijt treft voor de wanbetaling van de pensioenpremies. De rechtbank overweegt dat de bestuurders niet op de hoogte waren van de administratieve problemen die leidden tot de niet-betaling van de premies en dat zij in hun hoedanigheid als bestuurders van [BV1] niet verantwoordelijk konden worden gehouden voor de financiële situatie van hun dochteronderneming [BV4]. De rechtbank heeft daarbij de maatstaven voor bestuurdersaansprakelijkheid gehanteerd zoals vastgesteld door de Hoge Raad, waarbij een hoge drempel geldt voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders. De eisers hebben niet aangetoond dat gedaagden opzettelijk of met grove nalatigheid hebben gehandeld, waardoor de vorderingen zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan gedaagden toegewezen, die door eisers moeten worden vergoed.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel (civiele bodemzaken)
zaaknummer / rolnummer: C/09/485682 / HA ZA 15-0378
Vonnis van 27 januari 2016
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat: mr. T.H. Geukes Foppen te Amsterdam,
tegen

1.de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudende te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat: mr. A.D. Lindenbergh te Rotterdam.
De rechtbank zal de procespartijen hierna kortheidshalve zo veel mogelijk eisers en gedaagden noemen.
De procedure
1.1
De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
  • de dagvaarding van 19 maart 2015 tegen de eerste rolzitting van 1 april 2015, met de producties 1 t/m 15 van eisers;
  • de conclusie van antwoord van 27 mei 2015, met de producties 1 t/m 23 van gedaagden;
  • het comparitievonnis van 1 juli 2015 van de rechtbank;
  • het door de rechtbank achteraf opgemaakte en op 2 november 2015 verzonden proces-verbaal van de comparitie van partijen van 27 oktober 2015;
  • de brief van 12 november 2015 van mr. Lindenbergh;
  • de brief van 30 november 2015 van mr. Geukes Foppen;
  • de brief van 1 december 2015 van mr. Lindenbergh.
1.2
De rechtbank heeft de vonnisdatum uitgesteld tot vandaag, 27 januari 2016.
De feiten
2.1
Gedaagden [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] BV waren (indirect) directeuren en grootaandeelhouders van [BV1] . Die vennootschap heeft op 30 juli 2001 van de toenmalige eigenaar [BV2] onder meer alle aandelen van [BV3] (hierna kortweg: [BV3] ) gekocht en geleverd gekregen, waarna de naam van die aldus overgenomen rechtspersoon is gewijzigd in [BV4] . Sinds 30 juli 2001 stond [BV1] aldus aan het hoofd van een groep van vennootschappen op het gebied van infrastructuur. Naast [BV4] voornoemd behoorden ook de dochtervennootschappen [BV5] , [BV6] , [BV7] en [BV8] toen tot de […] groep van vennootschappen.
2.2
Eisers [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] waren tot 30 juli 2001 als werknemers langdurig in dienst van hun toenmalige werkgever [BV3] voornoemd en na de overname per 30 juli 2001 door [BV1] dus in dienst van [BV4] voornoemd. Tussen eisers en hun toenmalige werkgevers [BV3] en [BV4] bestonden kort gezegd destijds (collectieve) pensioenovereenkomsten, die werden uitgevoerd door Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij NV (hierna: NN). Op de salarissen van eisers werden door hun werkgevers [BV3] en [BV4] maandelijks de werknemersdelen van de aan NN te betalen pensioenpremies ingehouden.
2.3
Op 17 januari 2005 heeft gedaagde [gedaagde sub 2] als algemeen directeur van en namens [BV4] en haar zustervennootschap [BV5] een aan alle werknemers (waaronder eisers) verzonden brief ondertekend. In die brief van 17 januari 2005 van vier bladzijden zijn aan alle werknemers de wijzigingen in
“de [x] pensioenregeling”per 1 januari 2005 uitgelegd en is slot geschreven op (vooral) bladzijde 4:
Wat zijn de financiële consequenties voor [x] ?
Zonder aanpassing van de pensioenregeling zouden alle verplichte aanpassingen in zowel de pensioenregeling als de financieringsovereenkomst met Nationale Nederlanden leiden tot een kostenstijging van 20-35%. Dit tast direct de continuïteit van [x] aan en is voor ons onacceptabel. Met de nieuwe regeling wordt getracht de kostenstijging te neutraliseren.
Wat zijn de consequenties?
Voor jou betekent dit dat de pensioenopbouw met ingang van 1 januari 2005 gewijzigd wordt. De pensioenen die zijn opgebouwd tot 1 januari 2005 blijven uiteraard gegarandeerd. Daar is door ons premie voor betaald en zijn door Nationale Nederlanden gegarandeerd. In geval de lonen niet meer dan 2% per jaar stijgen dan heeft het nieuwe stelsel dus geen negatieve gevolgen voor jou. ‘Slechts’ in het geval dat je salaris met meer dan 2% per jaar zal toenemen is er dus sprake van een geringe ‘achteruitgang’ van de regeling.
Invoeringsschema
In de afgelopen jaren heb jij van Nationale Nederlanden niet of nauwelijks informatie ontvangen over jouw pensioenopbouw. Dat had onder meer te maken met de administratieve achterstand waar zij mee te maken hadden en het feit dat het contract inmiddels was beëindigd. Wij vinden het echter zeer belangrijk dat je snel wordt geïnformeerd over de huidige stand van zaken. Binnenkort verwachten wij van Nationale Nederlanden een tijdschema waarbinnen zij de achterstanden gaan inlopen. (…)
Tenslotte
De voorgestelde wijziging van de pensioenregeling is volledig in lijn met de maatschappelijke ontwikkelingen en de wijzigingen in de wet- en regelgeving in de afgelopen jaren in ons land en verbetert de continuïteit van de [x] bedrijven. De pensioenregeling garandeert een goed pensioen voor jou en jouw familieleden.
Heb je ondanks deze toelichting nog vragen, dan kun je deze, schriftelijk, stellen aan (…).
2.4
Per 1 maart 2005 heeft [BV1] door middel van een activa-passiva transactie de onderneming van [BV4] verkocht aan [BV9] . Onder meer eisers zijn daardoor van rechtswege per 1 maart 2005 als werknemers in dienst gekomen van [BV9] . De naam van [BV4] is daarna gewijzigd in [BV4A] .
2.5
Bij [BV9] was voor de werknemers een andere pensioenregeling met een andere pensioenuitvoerder (Delta Lloyd) van toepassing. Eisers zijn aan die nieuwe pensioenregeling gaan deelnemen. Bij hun verzoeken om waardeoverdracht van de bij NN opgebouwde pensioenrechten aan Delta Lloyd bleek dat er premieachterstanden van [BV4] aan NN bestonden. Volgens een bericht van 28 oktober 2008 van een assurantietussenpersoon in [plaats 2] zou [BV4] van 1 januari 2002 tot 1 maart 2005 geen pensioenpremies voor onder meer eisers aan NN hebben afgedragen.
2.6
Na een vergeefse sommatie in september 2009 van de rechtsbijstandsverzekeraar van eisers aan [BV4A] (zie hiervoor bij 2.4), heeft de kantonrechter te Rotterdam bij eindvonnis van 29 april 2011 [BV4A] veroordeeld om (samengevat) de door eisers geleden schade te compenseren door eenmalige koopsommen te storten bij NN ter hoogte van € 9.294,41 voor eiser [eiser sub 1] , € 7.391,86 voor eiser [eiser sub 2] en € 7.307,00 voor eiser [eiser sub 3] , met nevenveroordelingen.
2.7
In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag bij arrest van 5 februari 2013 het hiervoor genoemde vonnis van de kantonrechter te Rotterdam vernietigd en opnieuw rechtdoende [BV4A] veroordeeld om aan NN te betalen € 62.283,51 als koopsom ter affinanciering van de tijdsevenredige pensioenaanspraken van eiser [eiser sub 1] , € 26.382,30 als koopsom ter affinanciering van de tijdsevenredige pensioenaanspraken van eiser [eiser sub 2] en € 12.571,71 als koopsom ter affinanciering van de tijdsevenredige pensioenaanspraken van eiser [eiser sub 3] , met nevenveroordelingen.
2.8
[BV4A] heeft niet voldaan aan deze veroordelingen door het gerechtshof Den Haag en is op 31 december 2013 op verzoek van eisers failliet verklaard door de rechtbank Rotterdam. Dit faillissement is op 29 augustus 2014 door de rechtbank Den Haag opgeheven bij gebrek aan baten. Er heeft in het faillissement van [BV4A] geen uitkering aan eisers als crediteuren en ex-werknemers plaatsgevonden.
De geschillen
3.1
Eisers vorderen in deze procedure bij dagvaarding van 19 maart 2015 samengevat dat de rechtbank 1) zal verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eisers geleden pensioenschade, en 2) gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van die pensioenschade, nader op te maken bij staat, met nevenvorderingen.
3.2
Eisers baseren die hoofdvorderingen samengevat en naar de kern genomen op bestuurdersaansprakelijkheid van gedaagden. Zulks omdat volgens eiseres 1) aan gedaagden als bestuurders van [BV4] persoonlijk ernstig is te verwijten dat hun toenmalige werkgever [BV4] (later genaamd [BV4A] ) van 1 januari 2002 tot 1 maart 2005 voor eisers geen pensioenpremies aan NN heeft afgedragen, en 2) eens te meer omdat gedaagden in de brief van 17 maart 2005 (zie hiervoor bij 2.3) die pensioenen en de betaling van premies hebben gegarandeerd, aldus eisers.
3.3
Gedaagden voeren daartegen samengevat en naar de kern genomen de twee verweren dat 1) aan gedaagden pas in juni 2005 en dus pas achteraf na de verkoop aan [BV9] is gebleken dat (niet vanaf 1 januari 2002 maar) vanaf 1 januari 2004 tot 1 maart 2005 de door [BV4] aan NN verschuldigde pensioenpremies voor de werknemers waaronder eisers door administratieve problemen grotendeels onbetaald zijn gebleven, en voorts dat 2) aan gedaagden als bestuurders ook overigens geen ernstig persoonlijk verwijt treft, omdat gedaagden - toen aan hen pas eind 2004 was gebleken dat de financieel-economische situatie van [BV4] zeer slecht was - nu juist een dreigend faillissement hebben kunnen voorkomen en de werkgelegenheid hebben kunnen behouden door [BV9] te vinden als nieuwe koper van en nieuwe investeerder in de noodlijdende onderneming van [BV4] .
De beoordeling
4.1
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vorderingen van eisers en de daartegen door gedaagden gevoerde verweren het volgende voorop. Eisers spreken gedaagden in hun vroegere hoedanigheid van (indirect) bestuurders van hun vroegere werkgever [BV4] (later genaamd [BV4A] ) aan voor pensioenschade, die zij hebben geleden als gevolg van door hun vroegere werkgever [BV4] onbetaald gelaten pensioenpremies aan NN in de tussen deze procespartijen omstreden periode van 1 januari 2002 of 1 januari 2004 tot 1 maart 2005. Tegen hun vroegere werkgever hebben eisers ook met succes geprocedeerd, maar eisers hebben hun door het gerechtshof Den Haag toegewezen geldvorderingen niet kunnen verhalen op hun naderhand gefailleerde ex-werkgever [BV4] .
4.2
De door de rechter te hanteren maatstaven bij de beoordeling van eventuele bestuurdersaansprakelijkheid zoals aan de orde in deze civiele bodemprocedure zijn (nogmaals) opgesomd door de Hoge Raad in zijn arrest van 5 september 2014, NJ 2015, 21. De rechtbank zal die maatstaven ook hanteren bij de beoordeling in de onderhavige zaak. Het komt erop neer dat volgens de Hoge Raad, indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen die vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap.
4.3
Voor het aannemen van een zodanige (bijzondere) aansprakelijkheid is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad vereist dat aan die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid hogere eisen en zwaardere maatstaven dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt onder meer gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij nu eenmaal primair sprake is van handelingen van de vennootschap.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers in deze procedure onvoldoende concreet gesteld en onvoldoende feitelijk onderbouwd dat aan gedaagden als via [BV1] (indirect) bestuurders van [BV4] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat [BV4] de aan NN verschuldigde pensioenpremies voor eisers in de periode van januari 2002 of januari 2004 tot maart 2005 klaarblijkelijk geheel of grotendeels onbetaald heeft gelaten. De rechtbank zal de vorderingen om die reden afwijzen. Daartoe is het volgende doorslaggevend.
4.5
Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat aan gedaagden als bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt treft bij dagvaarding van 19 maart 2015 ten eerste kortweg verwezen naar de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 24 oktober 2007 (ECLI:NL:RBLEE:2007:BB6517) en van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht van 18 december 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:7229) in volgens eisers met hun zaak vergelijkbare zaken en omstandigheden. Gedaagden hebben er naar het oordeel van de rechtbank echter terecht op gewezen dat in die twee andere zaken in Leeuwarden en Utrecht feitelijk was komen vast te staan dat (samengevat) die bestuurders welbewust jarenlang pensioenpremies en pensioennota’s onbetaald lieten en/of de op de salarissen ingehouden werknemersbijdragen welbewust gebruikten voor de gewone bedrijfsvoering van hun vennootschap, terwijl in de onderhavige Haagse zaak de gedaagde bestuurders van [BV1] er nu juist volgens hun eigen gemotiveerde stellingen destijds
nietvan op de hoogte waren dat hun kleindochtervennootschap [BV4] door meerdere administratieve problemen pensioenpremies aan NN (deels) onbetaald liet.
4.6
Dat en waarom exact in de gegeven bijzondere omstandigheden van dit geval aan gedaagden als indirect (en via [BV1] achterliggend) bestuurders van [BV4] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de onderhavige kennelijke wanbetaling van pensioenpremies door [BV4] aan NN, is door gedaagden gemotiveerd betwist en hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank in dit kader onvoldoende concreet gesteld en onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.7
Dit mede omdat in de gegeven toenmalige concernstructuur van [BV1] de gedaagde indirect en uiteindelijk bestuurders [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] BV de gewone bedrijfsvoering en de personele zaken waaronder de pensioenkwesties van hun (klein)dochtervennootschap [BV4] naar het oordeel van de rechtbank destijds in beginsel mochten overlaten aan de daartoe door hen aangestelde directeur [A] , het hoofd financiële administratie [B] en de blijkens de producties destijds bij de lopende pensioenkwesties betrokken pensioenadviseurs [C] en [D] . Van achterliggend concernbestuurders zoals [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] BV kan in een concernstructuur zoals de onderhavige in beginsel immers niet verwacht worden dat zij tot in detail op de hoogte zijn van eventuele achterstanden bij de betaling van pensioenpremies voor alle werknemers van alle (klein)dochtervennootschappen. Dit temeer niet omdat uit de producties blijkt dat het hier geen eenvoudig te begrijpen pensioenmaterie betreft, dat er destijds grote administratieve achterstanden bestonden bij NN en dat de betalingen van pensioenpremies blijkbaar plaatsvonden in een onoverzichtelijke rentedragende rekening-courantverhouding zonder achterliggende bewijsstukken tussen onder meer [BV4] en NN, al dan niet via een Rotterdamse assurantietussenpersoon.
4.8
Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat aan gedaagden als bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt treft ten tweede bij dagvaarding van 19 maart 2015 kortweg verwezen naar de door gedaagde [gedaagde sub 2] ondertekende brief van 17 januari 2005, hiervoor deels geciteerd bij 2.3, die volgens eisers
“valse garanties”van gedaagden bevat dat de pensioenen bij en de betaling van pensioenpremies aan NN tot 1 januari 2005 zijn gegarandeerd. Gedaagden hebben er naar het oordeel van de rechtbank echter terecht op gewezen dat (samengevat) dit tweede argument van eisers berust op een onjuiste lezing en/of op een onjuiste interpretatie van de brief van 17 januari 2005. Daarin hebben gedaagden immers zonder nadere toelichting van eisers, die ontbreekt, niet zonder meer en ook niet op persoonlijke titel aan de werknemers gegarandeerd dat alle aan NN verschuldigde pensioenpremies door hun werkgevers [BV4] en [BV5] tot 1 januari 2005 waren betaald.
4.9
Aan eisers kan wel worden toegegeven dat gedaagde [gedaagde sub 2] de desbetreffende en achteraf bezien ongelukkige twee zinnen
“De pensioenen die zijn opgebouwd tot 1 januari 2005 blijven uiteraard gegarandeerd. Daar is door ons premie voor betaald en zijn door Nationale Nederlanden gegarandeerd”beter niet in deze (volgens gedaagde [gedaagde sub 2] door zijn toenmalige pensioenadviseurs [C] en [D] geconcipieerde) brief van vier bladzijden aan de werknemers met uitleg over de nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2005 had kunnen (doen) opnemen. Dat enkele feit is echter zonder bijkomende omstandigheden en/of nadere toelichtingen, die ontbreken, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat is voldaan aan de zware maatstaven voor de (bijzondere) aansprakelijkheid van indirecte bestuurders zoals gedaagden [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] BV naast de primaire aansprakelijkheid van de (klein)dochtervennootschap en ex-werkgever [BV4] , nu die vennootschap geen verhaal meer biedt voor de pensioenschade van haar ex-werknemers zoals eisers.
4.1
Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat aan gedaagden als bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt treft ten derde ter zitting van 27 oktober 2015 nog gesteld dat
“zij zich door gedaagden bewust bestolen en gedupeerd voelen”en dat
“gedaagden eisers en de overige ex-werknemers willens en wetens een streek hebben geleverd voor eigen financieel gewin en omdat [gedaagde sub 2] een hekel had aan de [x] adviseurs”.Deze emotionele stellingen van vooral eiser [eiser sub 2] ter zitting zijn door gedaagde [gedaagde sub 2] ter zitting gemotiveerd betwist. Bij gebreke van verdere concrete onderbouwing door eisers met feitelijke bewijsstukken is bij deze procedurele stand van zaken in deze procedure niet feitelijk gebleken dat gedaagden eisers destijds (en nu zo’n 10 jaar geleden) bewust hebben gedupeerd door pensioenpremies aan NN bewust onbetaald te laten, laat staan voor eigen financieel gewin van gedaagden. Ook dit derde argument van eisers moet daarom falen.
4.11
De overige stellingen aan beide zijden kunnen na het voorgaande de rechtbank niet brengen tot andere beslissingen dan afwijzing van de vorderingen van eisers. Die overige stellingen zullen daarom buiten (verdere) beoordeling door de rechtbank blijven. Als de in het ongelijk gestelde partijen moeten eisers hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van gedaagden. Gelet op het door eisers impliciet gestelde achterliggende financiële totale belang van ruim € 120.000,-, zal de rechtbank die door eisers te betalen proceskosten van gedaagden begroten op € 1.909,- voor betaald griffierecht plus € 2.842,- voor forfaitair salaris advocaat, dat is in totaal dus € 4.751,-. Tot uitvoerbaar verklaring bij voorraad van die proceskostenveroordeling van eisers hebben gedaagden bij antwoord niet geconcludeerd. Dat blijft daarom hierna achterwege.
De beslissingen
De rechtbank:
- wijst de ingestelde vorderingen van eisers tegen gedaagden af;
- veroordeelt eisers hoofdelijk tot betaling aan gedaagden van € 4.751,- voor de totale proceskosten van gedaagden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op woensdag 27 januari 2016.