In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de toekenning en hoogte van een bijstandsuitkering. Eiser had op 18 juni 2015 een bijstandsuitkering aangevraagd, die met ingang van 21 mei 2015 werd toegekend, maar met 18 procent van de gehuwdennorm verlaagd, omdat eiser dakloos was en geen woning aanhield. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze verlaging, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 mei 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij het griffierecht niet kon betalen, waardoor zijn beroep ontvankelijk was. Eiser ontving sinds 27 april 2011 een bijstandsuitkering, maar deze was op 1 mei 2012 ingetrokken. Eiser voerde aan dat zijn bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2012 moest worden toegekend, omdat hij in een conflict met de bijstandsconsulent verkeerde en zijn aanvragen om bijstand telkens werden afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat de bijstandsuitkering terecht met ingang van 21 mei 2015 was toegekend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de verlaging van de uitkering met 18 procent van de gehuwdennorm gerechtvaardigd was, gezien de dakloosheid van eiser. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.