ECLI:NL:RBDHA:2016:7252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
SGR 16/1385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering; ingangsdatum en verlaging uitkering in verband met woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de toekenning en hoogte van een bijstandsuitkering. Eiser had op 18 juni 2015 een bijstandsuitkering aangevraagd, die met ingang van 21 mei 2015 werd toegekend, maar met 18 procent van de gehuwdennorm verlaagd, omdat eiser dakloos was en geen woning aanhield. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze verlaging, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 mei 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij het griffierecht niet kon betalen, waardoor zijn beroep ontvankelijk was. Eiser ontving sinds 27 april 2011 een bijstandsuitkering, maar deze was op 1 mei 2012 ingetrokken. Eiser voerde aan dat zijn bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2012 moest worden toegekend, omdat hij in een conflict met de bijstandsconsulent verkeerde en zijn aanvragen om bijstand telkens werden afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de bijstandsuitkering terecht met ingang van 21 mei 2015 was toegekend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de verlaging van de uitkering met 18 procent van de gehuwdennorm gerechtvaardigd was, gezien de dakloosheid van eiser. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/1385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.R. Bissessur),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 21 mei 2015 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Deze uitkering is met 18 procent van het minimumloon (lees: de gehuwdennorm) verlaagd.
Bij besluit van 11 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn financiële situatie het griffierecht niet kan betalen. Daarom kan in alle redelijkheid niet worden geoordeeld dat eiser door het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest. Voor het oordeel dat het beroep wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk is, bestaat dan ook geen grond.
2.1
Eiser ontving vanaf 27 april 2011 een bijstandsuitkering. Verweerder heeft deze uitkering bij besluit van 15 juni 2012 met ingang van 1 mei 2012 ingetrokken. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser heeft vanaf juni 2012 verscheidene aanvragen om (bijzondere) bijstand ingediend. Omdat eiser telkens dezelfde bijstandsconsulent kreeg toegewezen, met wie hij het niet kon vinden, ontstond een conflict tussen hem en verweerder. Op 1 mei 2015 heeft daarom een gesprek tussen hen plaatsgevonden. Met eiser is toen afgesproken dat een startgesprek zou plaatsvinden om het recht op bijstand te kunnen vaststellen en is hem een andere bijstandsconsulent toegewezen.
2.2
Eiser heeft op 29 mei 2015 een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Uit de rapportage van 16 juni 2015 blijkt dat hij op diverse adressen in [woonplaats] verbleef, soms in het huis van zijn zuster aan de [adres 1] , of bij een andere zuster aan de [adres 2] , of in de nachtopvang van de [stichting] .
3. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder met ingang van 21 mei 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande aan eiser toegekend. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van het besluit van 15 juni 2012, waarbij eisers bijstandsuitkering met ingang van 1 mei 2012 is ingetrokken. Eisers bijstandsuitkering is daarom terecht met ingang van 21 mei 2015 – de dag waarop hij zich heeft gemeld voor een bijstandsuitkering – toegekend. Eisers uitkering is voorts met 18 procent van de gehuwdennorm verlaagd omdat hij dakloos is en geen woning aanhoudt. Dat eiser kosten zou hebben voor verblijf bij zijn zusters en bij de opvang bij de [stichting] , doet niet ter zake, aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat zijn bijstandsuitkering op 1 mei 2012 moet aanvangen omdat zijn uitkering per die datum ten onrechte was ingetrokken. Eiser voert daartoe aan dat zijn verzoeken om een andere bijstandsconsulent toegewezen te krijgen telkens ten onrechte zijn afgewezen en dat verweerder hem heeft verboden het gebouw van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten te betreden. Als gevolg daarvan zijn eisers nieuwe bijstandsaanvragen telkens afgewezen. Ter zitting heeft eiser zijn beroepschrift nader toegelicht en zich beroepen op bijzondere omstandigheden op grond waarvan met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering aan hem moet worden toegekend.
5.1
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet wordt, indien is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het Uwv of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
6. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat eiser zich op 21 mei 2015 heeft gemeld voor een bijstandsuitkering. Gelet op de onder 5.2 genoemde rechtspraak is zijn bijstandsuitkering in beginsel terecht met ingang van deze datum aangevangen. De rechtbank ziet in de door eiser gestelde omstandigheden geen aanleiding om van het uitgangspunt af te wijken dat geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Vast staat immers dat eiser – ondanks zijn conflict met verweerder – diverse malen een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Deze aanvragen zijn gevolgd door appellabele besluiten, waartegen eiser rechtsmiddelen heeft kunnen aanwenden, wat hij verscheidene malen ook heeft gedaan. De door eiser gestelde psychische klachten zijn naar het oordeel van de rechtbank evenmin bijzondere omstandigheden om een eerdere ingangsdatum aan te nemen. Uit het in bezwaar overgelegde journaal van zijn huisarts van 19 november 2015 kan alleen worden afgeleid dat eiser psychische klachten had en dat de beëindiging van zijn bijstand en zijn daarop volgende dakloosheid hem heeft ontregeld. Deze psychische klachten hebben eiser voorts niet belet om bijstand aan te vragen. Voor het oordeel dat eisers bijstandsuitkering eerder dan op 21 mei 2015 had moeten aanvangen, bestaat dan ook geen grond.
7.1
Ter zitting heeft eiser ook gronden gericht tegen de hoogte van de bijstandsuitkering. Eiser betoogt dat hij woonkosten heeft voor het verblijf bij zijn zusters en dat zijn uitkering daarom ten onrechte met 18 procent van de gehuwdennorm is verlaagd.
7.2
Anders dan verweerder ziet de rechtbank geen aanleiding om dit betoog wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser reeds in bezwaar gronden tegen de hoogte van de uitkering heeft aangevoerd, waarop verweerder in het bestreden besluit heeft gereageerd. Ook ter zitting heeft verweerder zijn standpunt over de hoogte van de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering naar voren gebracht. Daarbij heeft hij er geen blijk van gegeven in zijn reactie te zijn belemmerd doordat de beroepsgrond niet al in het beroepschrift, maar eerst ter zitting werd ingediend.
8.1
Ingevolge artikel 27 van de Participatiewet kan verweerder de bijstandsnorm lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
8.2
Volgens artikel 3, onder a, van de Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie Participatiewet Den Haag 2015 (de beleidsregel) wordt de toepasselijke uitkering met 18 procent van de gehuwdennorm verlaagd ingeval de belanghebbende dakloos is en geen woning aanhoudt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze beleidsregel op eisers situatie van toepassing is omdat hij dakloos is en geen woning aanhoudt.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser op het aanvraagformulier voor de bijstandsuitkering heeft ingevuld dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij onderdak van derden krijgt. Daarnaast volgt uit het dossier dat hij op 16 juni 2015 bij de gemeente het adres [adres 3] te [woonplaats] als briefadres heeft opgegeven. Dit is het adres van het Informatieloket dak- en thuislozen. Dat eiser geen woning aanhield en dakloos was, volgt ook uit wat hij ter toelichting op zijn aanvraag naar voren heeft gebracht, zoals hiervoor onder 2.2 is weergegeven. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bijstandsuitkering van eiser met 18 procent van de gehuwdennorm moest worden verlaagd. De rechtbank ziet in eisers stelling dat hij woonkosten aan familie heeft betaald geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder geen toepassing heeft mogen geven aan de beleidsregel.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.